Afgestaan
Begrip voor het geadopteerde kind
Nancy Verrier
Het voorwoord in dit boek is geschreven door Prof. Dr. René Hoksbergen. Hij was hoogleraar adoptie aan de Sociale Faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht en is, volgens velen, dé autoriteit op het gebied van adoptie in Nederland. In zijn laatste zinnen van het voorwoord benadrukt Hoksbergen dat de lezer zich goed moet bedenken dat Nancy Verrier sterk beïnvloed is door haar kennis en ervaring van de Amerikaanse adoptiewereld. Daarin, zo meldt hij, wordt sterk de nadruk gelegd op hoe mooi het is voor het kind om bij nieuwe liefdevolle ouders te mogen opgroeien. Welke problemen dit denkbeeld met zich meebrengt wordt in dit boek door Verrier beschreven.
Nancy Verrier is naast haar werk als psychotherapeute, adoptiemoeder van dochter Gisèle. In dit boek vertelt zij het adoptieverhaal vanuit haar persoonlijke ervaring, maar ook vanuit de ervaring die zij heeft met een groot aantal geadopteerden, adoptieouders en afstandouders uit haar praktijk als psychotherapeut. Die ouders zijn voornamelijk de moeders die betrokken zijn in wat Verrier in haar boek de adoptietriade noemt, te weten biologische moeder, adoptiemoeder en adoptiekind. De adoptievader en de biologische vader acht Verrier van veel minder belang in het beschouwen van de door haar geconstateerde problemen rondom adoptie.
Het boek is ingedeeld in vier hoofdthema's getiteld, De wond, De uitingen, Het helingsproces en ten slotte de Conclusies. De wond is iets dat door het hele boek van Verrier terugkomt. Ze duidt hier op een door haar veronderstelde oerbinding tussen het ongeboren kind en de biologische moeder. Een binding die zo sterk is dat het eigenlijk onmenselijk is dat deze binding door een, soms ook door Verrier onderkende, noodzakelijke, adoptie verbroken wordt. Door die binding 'ruw' te verbreken ontstaat bij het kind een oerwond. Die wond bepaalt alles wat het adoptiekind in zijn verdere leven ervaart, voelt en tot uiting brengt in woord en gedrag.
Die Uitingen kunnen heel divers zijn. Het ene kind trekt zich in zichzelf terug, het andere uit zich boos of zelfs agressief, met name, zo stelt Verrier, gericht tegen de adoptiemoeder. Daardoor wordt het vaak het ideale beeld van een happy family, volgens Hoksbergen met name in Amerika ingegeven door het mooie beeld dat daar over adoptie bestaat, ruw onderuit gehaald en zou, volgens Verrier, het moeizame proces van heling en herstel moeten aanvangen. Dit deel van het boek over herstel, vond ik het meest boeiende deel om te lezen. Belangrijk hierbij is vooral dat wat Verrier als het kernprobleem benoemd, namelijk verlating en verlies. Het adoptiekind is heel bang om opnieuw te worden verlaten en opnieuw het verlies te voelen dat daarbij hoort. De angst hiervoor is zo groot dat het kind daardoor allerlei gedrag vertoont, waarbij het zelf onbewust uitlokken van opnieuw verlaten worden een grote rol speelt.
Ik had als lezer met name veel moeite met de vanzelfsprekende oerbinding die er zou zijn tussen een ongeboren kind en de biologische moeder. Ik heb zelf meerdere mensen in mijn omgeving die heel ongewenst waren en die deze oerbinding in alle toonaarden ontkennen, zij hebben die nooit gevoeld. Eerder het tegenovergestelde, zij voelde al toen zij heel klein waren dat ze ongewenst waren en als zij aan het gedrag van hun moeder terugdenken, bleek dit ook uit haar handelen. Daarnaast heb ik voor mijn opleiding als antropologe het boek Death Without Weaping van Nancy Scheper-Hughes gelezen. Zij heeft jarenlang verbleven in een zeer arm deel van Brazilië, waar de kindersterfte heel hoog was. Moeders durfden zich niet meer emotioneel te binden aan het ongeboren en zelfs geboren kind, het kreeg vaak zelfs geen naam, omdat zij zeer vreesden voor het verlies van hun kind in de eerste vijf levensjaren. Zij deden het tegenovergestelde van zich binden aan het kind en dat gold zelfs voor de broertjes en zusjes.
Moeders (en naar mijn mening ook de vaders) die hun kind afstaan ter adoptie doen dit vaak niet onder ideale omstandigheden. Dit geldt zeker voor veel transnationale, maar ook, zoals in Amerika veel voorkomt, bij nationale adopties. De zwangerschap wordt vaak al als problematisch ervaren, door de moeder en vader zelf, maar ook door de omgeving. Van onbezorgd genieten en daarmee een vanzelfsprekende oerbinding met het ongeboren kind opbouwen is in veel gevallen geen sprake. Verrier onderkent dit wel, maar gaat daar verder niet uitvoerig op in.
Verrier bepleit, en dat is denk ik zeer terecht, de soms ernstige problemen die kunnen ontstaan rondom een adoptie serieus te nemen. Zij pleit er ook voor dat vooraf goed wordt nagedacht over adoptie, zowel door de biologische moeder (en vader) als door de ouders die een kind gaan adopteren. Vaak, zo meldt zij, is de drang bij adoptieouders een kind te hebben overheersend en niet de drang om voor een kind te willen zorgen, ongeacht de problemen die te verwachten zijn en waar voorafgaand aan de adoptie niet wordt gedacht en zeker niet over gesproken.
De biologische moeder zou meer ondersteund moeten worden, zodat ze wellicht de keuze kan maken het kind zelf te verzorgen. De dwang uit de omgeving om het kind af te staan is vaak groot, waardoor de terechte vraag rijst of het wel de eigen oprechte keuze is van de moeder. Veel voorlichting over de problemen die kunnen ontstaan wordt nu niet gegeven door adoptiebureaus, omdat adopteren ook simpelweg handel is. Neemt niet weg dat adoptie voor veel kinderen een onontkoombare en vaak liefdevolle uitkomst is van de keuzes die door voor volwassenen worden gemaakt.
Het thema identiteit is ook een onderwerp dat altijd direct in verband wordt gebracht met adoptie. Identiteit lijkt bij Verrier, evenals het ontstaan van de oerbinding, een biologisch gegeven, dat daarmee in veel omstandigheden rondom adoptie een grote rol speelt. In het hoofdstuk Schuld en schande, macht en beheersing, identiteit komt dit thema van de identiteit aan de orde. Daarover schrijft de auteur dat in de puberteit iedereen naar zijn eigen identiteit zoekt. Inmiddels is in de wetenschap duidelijk geworden dat identiteit gevormd wordt in relatie tot de omstandigheden c.q. omgeving waarin het individu verkeert en dat die identiteit fluïde en veranderlijk is. In verschillende situaties is er sprake van een andere identiteit.
In een eigen onderzoek dat ik verrichtte met betrekking tot dit onderwerp kwam naar voren dat adoptiekinderen zich bewust worden van hun 'anders zijn' als de omgeving daar de nadruk op gaat leggen. Een biologisch kind is vanzelfsprekend en dat hoeft niet benoemd te worden, een adoptiekind is problematisch en dat wordt benadrukt, vaak met de vraag van de omgeving waar kom je (eigenlijk) echt vandaan? Dit, zo bleek uit mijn onderzoek, is vooral een 'westers' probleem. In veel andere 'niet-westerse' culturen zijn kinderen vaak onderdeel van een grotere gemeenschap en beschikken soms over meerdere moeders of vaders. In Suriname is het bijvoorbeeld vrij gebruikelijk om ook je tantes met moeder aan te spreken. In andere culturen is de oudste broer van een vrouw, degene die verantwoordelijk is voor het welzijn van de kinderen van zijn zus of zussen. Eigenlijk de 'echte' vader van het kind.
Verrier schrijft met betrekking tot het onderwerp identiteit onder andere het volgende:
Het ontbreken van de achtergrond en een stuk geschiedenis is een handicap voor de geadopteerde.
En verderop:
Het feit dat de wortels zijn doorgesneden, dat de wezenlijke identificatie met de voorouders, van wie de genen in iedere cel van zijn lijf zitten, achterwege moet blijven, draagt bij aan het gevoel van onzekerheid bij het adoptiekind.
In het tweede citaat komt duidelijk de biologische component naar voren. Wat beide citaten, naar mijn mening, echter laten zien, is dat het kind recht heeft op eerlijkheid ofwel de waarheid, iets waar adoptie, zeker in het verleden, niet mee omgeven was. Het verborgen houden van de waarheid, het leven met een geheim, dat is volgens mij een groot probleem en die is verwant aan het denkbeeld dat biologische familiebanden beter zijn dan adoptiebanden. Het kind heeft inderdaad het recht om te weten waar het vandaan komt en zoveel mogelijk achtergrondinformatie daarover, zodat het minder kans loopt een schuldgevoel te ontwikkelen omdat het moet raden naar wat er is gebeurt en gaat fantaseren over zijn of haar eigen rol daarin.
Ik vind het jammer dat er in het boek van Verrier heel weinig aandacht wordt besteed aan dit aspect. Ze benoemt het wel, maar ik had haar hier uitgebreider over willen horen vertellen. Ik denk dat dit mede komt omdat zij als psychotherapeut veel werkt met betrokkenen van adoptie, waarbij problemen zijn ontstaan. Op een bijeenkomst in De Balie in Amsterdam op 20 september 2014 die als titel droeg Tweedehands kind, kwamen een groot aantal adoptiekinderen samen. Het was, zoals De Balie het zelf omschreef:
Een programma waarbij geadopteerden hun eigen verhaal vertellen voorbij de clichés van Spoorloos en de regenboogfamilie van Brad Pitt en Angelina Jolie.
Columnist, presentator, essayist en auteur Stephen Sanders vermelden daar in zijn toespraak dat hij gebukt is gegaan onder het beeld dat adoptiekinderen altijd problemen hadden of veroorzaakten. Hij merkte later dat hij dit onderdeel had laten worden van zijn identiteit en dat dit zeer ten onrechte was gebeurd.
Verrier is overigens niet de enige adoptiedeskundige die dit niet meeneemt in haar analyse, ook Hoksbergen schrijft in zijn boek Kinderen die niet konden blijven weinig over dit onderdeel van de adoptie. Ondertussen wordt steeds duidelijker dat in programma's als Spoorloos en DNA-onbekend doorklinkt in de verhalen van betrokkenen, dat met name de geheimzinnigheid, het verdoezelen van de waarheid of onomwonden leugens met name een probleem zijn voor het kind dat geadopteerd is of van een andere vader blijkt te zijn, dan de overige kinderen van het gezin. Natuurlijk hoort het kind dit te weten en natuurlijk, zoals Verrier ook bepleit, moeten de volwassen hier hun schaamte en/of trots opzij zetten omwille van het kind. Als het kind om de waarheid vraagt, moet het die te horen krijgen hoe moeilijk dat ook is.
Alle problemen zullen daarmee echter niet worden opgelost, want adoptiekinderen en de ouders die bij dit proces betrokken zijn, zowel biologisch als adoptief, zijn gewone mensen. Adoptie brengt in sommige gevallen specifieke beschadigingen met zich mee voor het kind en daar moeten we, zegt Verrier, ons terdege van bewust zijn. Dat ben ik roerend met haar eens en daarom is dit boek van Verrier ook een boek dat gelezen moet worden. Ik zou echter graag zien dat de volgende keer ook wordt meegenomen dat adoptie soms het beste alternatief is voor een kind en dat dit kind door de omgeving niet als anders, vreemd of tegennatuurlijk (tegen de biologie) wordt beschouwd. Dat een adoptiekind een normaal kind is en ook als zodanig benaderd wordt, ook als het problemen heeft.
Over de auteur: Nancy Verrier heeft haar master gehaald in de klinische psychologie aan de John F. Kennedy Universiteit in Orinda, Californië. Ze is psychotherapeut en gespecialiseerd in het werken met adoptiekinderen, biologische moeders en adoptiefamilies. Ze is moeder van biologische, geadopteerde en stiefkinderen, die allen volwassen zijn.
Ze schrijft, naast haar werk in haar klinische praktijk in Lafayette, Califonië, boeken die international zijn uitgegeven over adoptie en het scheidingstrauma. Ze is de auteur van twee boeken, The Primal Wound, gepubliseerd in 1993 en Coming Home to Self, dat in 2003 is uitgegeven. The Primal Wound is een klassiek werk over adoptie.
In april 2003 heeft Verrier de hoogste onderscheiding gekregen van The American Adoption Congres, The Emma Valardi Humanitarian Award.
In oktober 1993 kreeg zij een onderscheiding voor haar boek The Primal Wound, dat tot boek van het jaar verkozen werd door The Council for Equal Rights in Adoption
ISBN 9789059115446 | Paperback | 270 pagina’s | Uitgeverij Aspekt | 2007
Oorspronkelijke titel: The Primal Wound Vertaald door: Tineke Renders-ter Berg
© Ria, 17 oktober 2016
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER