Vierspan
Jan van der Vegt
Jan van der Vegt schreef in dertig jaar tijd vier biografieën over vier gerenommeerde dichters in de Nederlandse literatuur A. Roland Holst, Hans Andreus, Hendrik de Vries en Jan G. Elburg. Een vierspan dus, bijeenbehorend omdat ze, zoals de Dikke van Dalen omschrijft, ‘vanaf de bok door één man gemend’ worden.
In eerste instantie was het zijn ambitie om een drieluik te schrijven van de vijftigers Roland Holst, Andreus en de Vries, maar toen hij daar nog mee bezig was, diende zich de kans om ook de biografie van Elburg te schrijven en werd het drieluik alsnog een vierspan. Vier dichtersleven onderzoeken in een periode van dertig jaar blijft niet zonder gevolgen, het is een veeleisend genre, wat buitensporig veel tijd en energie kost. Van de Vegt blikt in dit boek terug op alle vier de biografieën, op zijn omgang met de biografelingen en hun verwanten, vrienden en geschriften, maar probeert ook de vraag te beantwoorden die hem zo af en toe gesteld wordt; ‘Hoe doe je dat nou, een biografie schrijven?’
Terugblikkend concludeert hij dat hij bij zijn eerste biografie, die van A. Ronald Holst, geen flauw idee had waar hij aan begon en al helemaal niet dat er nog drie dichtersbiografieën op zouden volgen en er dertig jaar van zijn leven mee gemoeid zou zijn. Daar kwam nog bij dat het schrijven van de biografieën elkaar vaak overlapten, zodat hij begin jaren negentig weliswaar met drie biografieën bezig was, maar er nog geen boek was voltooid. Hij vond dan ook regelmatig obstakels op zijn pad. Hoe betrouwbaar waren zijn getuigen bijvoorbeeld, hoe kom je achter de feiten als twee getuigen lijnrecht tegenover elkaar staan en een derde weer een ander verhaal heeft. Is het waar dat getuige A over zekere pijnlijke kanten van schrijver B niets kan vertellen, of dat getuige C geen brieven van B bewaard heeft. Je wantrouw die verklaring maar je kunt moeilijk vragen of je alle kastjes in huis mag doorzoeken of dreigen dat je terugkomt met een bevel tot huiszoeking.
Een ander dilemma wat bij het schrijven van alle vier de biografieën in meer of mindere mate terugkwam, was hoe om te gaan met de pijnlijke en soms uitermate gevoelige liggende kanten van iemands leven. Bij het schrijven van de biografie van Hans Andreus stuit van der Vegt al heel snel op geruchten rondom diens al of niet vermeende oorlogsverleden. Andreus zou zich tijdens de oorlog aangemeld hebben bij de Waffen-SS en aan het oostfront zijn geweest. Juist vanwege de gevoeligheid van de materie wil van der Vegt een zo zorgvuldig mogelijke weergave van de waarheid geven en pas publiceren als hij de toedracht met bewijzen heeft kunnen staven, maar het blijkt schier onmogelijk om de precieze toedracht te achterhalen, door de grote hoeveelheid hele en halve waarheden en geruchten. De vrienden van Andreus die meer zouden kunnen weten, ontkennen dit ten stelligste of komen met tegenstrijdige verklaringen. Uiteindelijk blijkt er in de stroom van geruchten in ieder geval een grond van waarheid te zitten. Andreus, toen nog Hans van der Zant, was, door ongelukkige omstandigheden, in Duitse krijgsdienst geweest, maar daaruit ontslagen omdat zijn onvrijwilligheid erkend was door de Duitse autoriteiten.
Hoewel van de Vegt het in zijn biografie en in de publiciteit er omheen zo zorgvuldig en genuanceerd mogelijk probeert te brengen, ontstond er toch een rel. Het onderscheid tussen een schooljongen die een fout maakt en aan wie het onder dwang onmogelijk was gemaakt die fout te herstellen, en ‘iemand die fout was in de oorlog’ ging in de ophef snel ten onder. Ook bij Hendrik de Vries duikt al snel een precaire kwestie op, met een getroebleerde jeugd en een voorliefde voor heel jonge kinderen, die ook in zijn werk opduiken. De biograaf worstelt er mee, hij wil De Vries niet brandmerken als pedofiel, hij heeft tenslotte geen slachtoffers gemaakt, maar hij wil zijn gevoelens voor kinderen ook niet verzwijgen.
Een opvallende gemene deler bij alle vier de dichters zijn hun problemen op het psychische vlak. Alle vier hadden ze in meer of mindere mate neuroses en depressies. Ronald Holst kampt met ernstige depressies en is lange tijd opgenomen geweest. Hendrik de Vries leed aan een bipolaire stoornis en ook Jan Elburg had neuroses en depressies.
De belangrijkste vraag die een biograaf zich moet stellen is; Heb ik het leven van mijn onderwerp in woorden gevangen, heeft hij een gezicht gekregen, heb ik een coherent beeld van zijn leven gegeven. Los van al het gedegen speurwerk en netwerken heeft een biograaf ook een portie geluk nodig. De mooiste dingen ontdekt hij vaak bij toeval. Zo kwam er bij de biografie van Ronald Holst pas na de eerste versie toevallig iemand op zijn pad die vroeg of hij soms belangstelling had voor de correspondentie die Ronald Holst aan zijn moeder schreef. Het bleken 126 brieven en ansichtkaarten, en achteraf de belangrijkste brievenvondst van de hele biografie. Al moest hij zijn eerdere versie helemaal herschrijven.
Vierspan geeft een boeiende inkijk in de keuken van de literaire biografie, en is derhalve voor de liefhebber van dit genre niet te versmaden. Het is aanstekelijk geschreven en geeft een goede inkijk in de dilemma’s die een biograaf al schrijvend op zijn pad vindt. Bovendien maakt het de lezer, zoals het een goed boek betaamt, hongerig naar meer, in dit geval naar de vier biografieën van wie in dit boe een fikse tip van de sluier wordt opgelicht. De schitterende illustratieomslag van Betty Bosma, perfect aansluitend op de,goedgekozen, titel van dit boek mag in dit licht niet onvermeld blijven.
ISBN 9789492395191 | 312 pagina's | Uitgeverij Prominent | augustus 2017
© Willeke, 29 september 2017
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER