Johann Sebastian Bach
Maarten ’t Hart
Dit boek is een grondig herziene en uitgebreide heruitgave van de eerste druk die in 2000 verscheen. De auteur belijdt – want zo mag je het wel noemen – zijn diepe liefde voor Bach met wie hij gedurende zijn leven een intense muzikale en spirituele verbondenheid heeft ontwikkeld. Mooi is de beschrijving van zijn eerste ervaring met Bach die hem diep en blijvend heeft geraakt:
‘Nadat ik cantate 104 had gehoord, stond één ding voor mij vast: wat er verder ook gebeurde in mijn leven, ik diende alle cantates van Bach grondig te leren kennen’, pag. 119.
’t Hart getuigt in dit boek van veel kennis van zaken; hij beschikt over een enorme bibliotheek rond Bach en heeft veel aan Simon Vestdijk te danken. Hij is diep in het oeuvre van Bach gedoken en kent de vele literatuur die er over hem in de loop der jaren is verschenen.
Regelmatig gaat hij in dit boek in debat met andere auteurs over allerlei biografische kwesties uit het leven van Bach. Per saldo weten wij namelijk vrij weinig van hem zoals Gardiner zo mooi zegt in zijn biografie over Bach: ‘Van alle grote componisten uit de afgelopen vierhonderd jaar weten we over hem eigenlijk nog het minst’, pag 70 - 71. Dit geeft gemakkelijk aanleiding tot speculaties of uiteenlopende interpretaties. De manier waarop ’t Hart met anderen in gesprek gaat, komt mij vaak wel wat betweterig over. Zijn waardeoordelen zijn nogal uitgesproken en dat is jammer; een iets bescheidener toon was dit boek ten goede gekomen. Maakt zijn gepassioneerde liefde voor Bach hem in dit opzicht misschien wat blind? Ook opmerkingen als ‘de treurnis van The Beatles en Elvis Presley en The Rolling Stones’ en ‘zoiets vreselijks als jazzmuziek’, pag. 116, ontsieren dit boek.
Hoe was Bach als mens? Hij wordt door sommigen van opvliegendheid en lompheid beticht maar daar is ’t Hart het niet mee eens; terecht lijkt mij. De breed uitgemeten aanvaring met de fagottist Geyersbach is daar één van de zeer weinige voorbeelden van. Liever had ik deze pagina’s aan meer inhoudelijke zaken besteed willen zien door bv. iets meer informatie over de cantates te geven
Mooi is het citaat van Hubert Parry waarmee het hoofdstuk ‘Bach en de dood’ begint: ‘Van de dood ging voor hem altijd een vreemde fascinatie uit, en veel van zijn mooiste composities waren geïnspireerd door de gedachten die de dood bij hem opwekte’, pag. 47.
Bach is in zijn persoonlijk leven veelvuldig met de dood geconfronteerd: vele familie- en gezinsleden zijn hem op vaak jonge leeftijd ontvallen. ’t Hart benoemt dat ook allemaal en het is echt indrukwekkend om te lezen. Het overlijden van zijn kinderen maakte van hem een gebroken man die in mijn optiek dan waarschijnlijk een periode minder goed tot componeren in staat was.
Ook in zijn cantates speelt de dood een grote rol en de auteur concludeert dan ook: ‘dat Bach de dood (on-Bijbels) als ‘einde van elke nood’ én als ultieme verschrikking heeft ervaren, terwijl de overwinning op de dood die door Jezus’ opstanding zou zijn bewerkstelligd hem nauwelijks heeft aangesproken’, pag 58.
’t Hart is dan ook niet zo positief over het Paasoratorium van Bach, iets dat ik overigens niet met hem deel.
Er is bij Bach een sterke relatie tussen tekst en muziek; hij componeerde vanuit de tekst die echter vaak van matige of soms zelfs slechte poëtische kwaliteit was. Dikwijls is het één woord, een uitdrukking of zin die Bach inspireerde tot muzikale verbeelding.
‘De conclusie kan alleen maar zijn dat de tekst er kennelijk weinig of niets toe deed, en dat Bach zijn ingevingen kreeg, onafhankelijk van de tekst die hij onder handen had’, pag 101.
Het boek besteed ook aandacht aan Bach als ‘De vijfde evangelist’ zoals een hoofdstuk luidt. Met instemming wordt Maurizio Kagel geciteerd: ‘Niet alle musici geloven in God, maar ze geloven wel allemaal in Johann Sebastian Bach’, pag 103. Hoe religieus was Bach? ’t Hart durft daar niet zo stellig over te zijn, ondanks de theologische bibliotheek die Bach bezat en zijn kanttekeningen in de Calov-bijbel (een bloemlezing van de bijbel). Over zijn persoonlijke geloof weten we vrijwel niets. Wel is duidelijk dat Bach weinig geestelijke werken voor wereldlijke doeleinden hergebruikte (het zgn. Parodieverfahren) maar dat wereldlijke werken wel regelmatig in geestelijke werken terugkeren.
Diverse uitvoeringen van de Passionen worden besproken waarbij de voorkeur van de auteur uitgaat naar Masaki Suzuki, Ton Koopman en John Eliot Gardiner.
Van de cantates is een klein compendium opgenomen waar de werken kort – soms te kort – worden getypeerd. Ook de orgelwerken, het Wohltemperierte Klavier, de Goldbergvariaties en de Kunst der Fuge krijgen de nodige aandacht.
Het boek sluit af met een uitgebreide bespreking van oudere en actuele literatuur over Bach. Blijkbaar veronderstelt ’t Hart bij zijn lezers een grote belangstelling en liefde voor Bach maar zo vervult dit een boek wel – met liefde - een mooie en leerzame gidsfunctie.
Lees ook het interview met Maarten 't Hart over dit boek
ISBN 9789029524186 | Paperback | 304 pagina's | De Arbeiderspers | maart 2018
Evert van der Veen, 12 mei 2018
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER