Non-fictie

Ype Koopmans, Frank van der Schoor (red) e.a.

De serene blik
Vier realisten – Floris Verster, Jan Mankes, Dick Ket, Henk Helmantel -

Schrijvers: Jan Jaap Heij, Marieke Jooren, Ype Koopmans, Frank van de Schoor (redactie), Jeroen Stumpel


Wie het woord sereen opzoekt in de digitale Dikke van Dale vindt: se·reen (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) 1. kalm, ongestoord. De titel van dit boek, De serene blik, gaat daarmee over de kalme en ongestoorde blik van de vier kunstenaars die in in prachtig vormgegeven boek aan de orde komen, Floris Verster, Jan Mankes, Dick Ket en Henk Helmantel. In diezelfde titel worden zij tevens aangeduid als Vier realisten. De toeschouwer wordt door de doeken ook uitgenodigd om met een kalme, ongestoorde blik de taferelen op de schilderijen te bekijken, steeds weer iets nieuws ontdekkend.


Op de achterzijde van het boek staat vermeld, dat het werk van deze vier realisten geliefd is bij een breed publiek en dat dit komt door een sterke suggestie van tastbaarheid en sfeergevoelige weergave van de wereld op hen heen en hun eigen plaats op aarde. Dat is mooi beschreven, aangezien de taferelen op de schilderijen je vaak uitnodigen om je hand naar uit te steken of zelfs van het stilleven met kweeperen of uit de nap met eieren van Verster een peer of ei te pakken.


Het ten geleide in het boek is van Ype Koopmans. Zijn openingszin vermeldt, dat 'Realisme' een gevoelsterm is die in kunsthistorische context stilzwijgend maar aanhoudend wordt gebruikt en die een hoedanigheid is die in principe los staat van scholen en stromingen. Het lijkt erop dat Koopmans hier wil zeggen dat de kunstenaars Verster, Mankes, Ket en Helmantel 'buitenbeentjes' zijn ten opzichte van andere kunstenaars die de kunsthistorici plaatsten in scholen als de Haagse of Bergense of in stromingen als het impressionisme of het expressionisme. Dat lijkt mij een goede constatering. Het werk van de in dit boek besproken kunstenaars is dermate bijzonder, dat het moeilijk is om ze in te passen in een categorie. Vraag blijft uiteraard hoe kunstenaars daar zelf over denken.


In de inleiding verwoordt Jeroen Stumpel het verschil tussen de realistische kunst uit de 17de eeuw en die van de 20ste. De mensen zijn veranderd, wat je ziet aan kostuums, pose en haardracht, de functie van de schilderijen is anders geworden, waarbij hij als voorbeeld het altaarstuk vermeldt, en zelfs op het stilleven ziet men andere voorwerpen, zoals de moderne melkfles of de oliekan.


Stumpel geeft zijn inleiding de titel Het mysterie van het opgetilde ding, waarmee hij verwijst naar een fenomeen dat door Gustav Friedrich Hartlaub, de Duitste tentoonstellingsmaker, 'neue Sachlichkeit' werd genoemd. In Nederland is dit wel vertaald als Nieuwe Zakelijkheid, maar volgens Stumpel doet dat de term van Hartlaub niet geheel recht. Stumpel meent dat 'nieuwe objectiviteit' of zelfs 'moderne gerichtheid op het ding', wellicht omslachtig, maar toch een betere vertaling zou zijn. Onmiskenbaar beheersen de vier realisten die in het boek aan de orde komen die moderne gerichtheid, die nieuwe objectiviteit tot in de puntjes, waardoor de hiervoor genoemde waardering door een breed publiek wellicht te verklaren is.


Na de inleidende woorden van Koopmans en Stumpel komen de vier schilders uitgebreid aan bod. Als eerste beschrijft Marieke Joosten de Bedwongen drift van Floris Verster, daarna vertelt Jan Jaap Heij hoe Jan Makens, Het onnoembare naar buiten [heeft] gebracht, waarna (opnieuw) Ype Koopmans spreekt over de kunst van Dick Ket als Goede kunst [die] altijd decoratief is. Ten slotte laat Frank van de Schoor zien dat de kunst van Henk Helmantel Eigentijds realisme [is] met een tijdloos fundament.


Na een beschrijving van de persoonlijke- en werkomstandigheden van de kunstenaars is een chronologisch overzicht opgenomen van eveneens hun leven en werk. Aansluitend komen dan een aantal schilderijen van de betreffende kunstenaar uitgebreid aan de orde, waarbij naast een heldere beschrijving van het schilderij en de gebruikte voorwerpen en materialen, ook hun inspiratiebronnen en motivatie beschreven. Het boek is daardoor zeer overzichtelijk geworden. Daarnaast is het een heerlijk boek om (na) te genieten van het mooie werk van deze kunstenaars, dat nog te zien is in museum MORE in Gorssel tot en met 13 mei 2018.


Ik heb de tentoonstelling recent bezocht en daarmee heeft het boek voor mij nog meer waarde gekregen. Ondanks dat de afmetingen in het boek vermeld staan, kan ik me altijd moeilijk een voorstelling van maken aan de hand van een afbeelding. De afbeeldingen in het boek zijn prachtig, zoals bijvoorbeeld die van het schilderij Donkere pioenen in aardewerken pot van Floris Verster dat 161,5 x 100,5 cm meet en behoort tot de collectie van het Singer Museum in Laren. Prachtig vond ik zelf het eveneens in het boek afgebeelde doek Papavers uit de collectie van het Van Gogh museum, dat eveneens een enorme afmeting heeft van 160 x 100 cm.


De omslag van het boek is voorzien van een schilderij van Jan Mankes. De blauwgroene kleur is nauwelijks te omschrijven, althans niet door mij. Mijn woorden zijn hiervoor alleen maar dat een prachtige kleur is. De, helaas overleden, woordenkunstenaar Joost Zwagerman beschrijft deze kleur op het schilderij in zijn rubriek Zwagerman kijkt in De Volkskrant van 30 juni 2015 als volgt:


Bomenrij (1915) lijkt te zijn gebaseerd op diezelfde Woudsterweg. Hier zijn land en lucht gehuld in een onaards blauw. Ook dit 'blauwe uur' wordt bij Mankes een puur verdroomde kleur. Mankes vormde de feitelijke eikenbomen aan de Woudsterweg om tot fantasiebomen die iets weg hebben van hoog op de steel staande reuzenpaardebloemen waarvan het uitgebloeide vruchtpluis door een briesje is weggeblazen. Mankes in Wonderland.


Mooier kan ik het niet zeggen en dat geldt voor veel van de mooie schilderijen die zijn afgebeeld in dit bijzondere boek over deze vier bijzondere kunstenaars.

Over de auteurs:

Jan Jaap Heij (1947) werkte als kunstcriticus voor NRC-handelsblad en als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen. Van 1981 tot 2010 conservator beeldende kunst van het Drents Museum in Assen. Sindsdien is hij werkzaam als kunsthistorisch onderzoeker en publicist. Hij schrijft o.a. Over de 19de-eeuwse historieschilderkunst, Haagste School, Art Nouveau en Art Deco.


Marieke Jooren
(1983) is zelfstandig kunsthistoricus en werkt als gastconservator, auteur en redacteur voor diverse musea. Zij is gespecialiseerd in beeldende kunst uit de periode 1870-1950, onder meer Van Gogh en tijdgenoten, grafiek uit het fin de siècle en kunstenaars uit het interbellum. Van 2010 tot en met 2015 werkt zij in het Van Gogh museum als assistent-conservator en vervolgens plaatsvervangend-conservator.


Ype Koopmans (1955) is artistiek directeur van Museum MORE | Gorssel en Museum More | Kasteel Ruurlo. Van 1994 tot en met 2013 was hij conservator schilder- en beeldhouwkunst bij het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. Van 2010 tot en met 2015 was hij daarnaast verbonden aan de Open Universiteit Nederland als hoogleraar kunstgeschiedenis van de nieuwste tijd.


Frank van Schoor (1954) is zelfstandig kunsthistoricus, gespecialiseerd in de beeldende kunst van de 20ste eeuw. Van 1991 tot 2015 was hij conservator moderne kunst bij het museum Commanderie van St. Jan en Museum Het Valkhof in Nijmegen. Hij schrijft over kunst en fotografie en werkt als tentoonstellingsmaker voor diverse musea.


Jeroen Stumpel
(1951) is emeritus hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in iconologie en kunsttheorie, en leidt op dit moment een NWO onderzoeksprogramma over historische recepten voor het weergeven van materialen in de schilderkunst van de Gouden Eeuw ('Recipes and Realities'). Hij heeft onder meer geschreven over de kunst van de renaissance, de 17de eeuw en de moderne tijd.


ISBN 9789462582552 | Hardcover | 168 pagina's | Wbooks | februari 2018
In samenwerking met Museum Moore

© Ria, 17 maart 2018

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER