Non-fictie

Laurence Defranoux

Les Ouïghours
Histoire d’un peuple sacrifié
Laurence Defranoux


De schrijfster (°1969) is China-journaliste voor de Franse krant Libération. Sinds 1991 bezocht ze Xinjiang meerdere keren. Het gebied beslaat zowat 17 procent van China, is drie keer zo groot als Frankrijk en ligt op de Nieuwe Zijderoute(s).


Volgens de schrijfster zitten 0,9 à 1,8% van de 11 miljoen Oeigoeren en 1 miljoen Kazachen, Kirgiezen, Tataren, Oezbeken opgesloten in honderden kampen (p. 15-16). Eén van haar vele bronnen is Abdoeweli Ayoep, Oeigoers linguïst in ballingschap in Noorwegen. In 2013 werd hij gefolterd en gevangengezet omdat hij een lagere school wou openen met het Oeigoers als taal.


11 september 2001 was een keerpunt: van dan af stelde China de Oeigoeren voor als islamitische terroristen en bracht het massa’s Han-Chinezen naar Xinjiang. Van dan af begon de echte repressie, inclusief het spioneren van Oeigoeren in Europa (p. 18). Toen waren ze nog onbekend: de Franse minister van Buitenlandse zaken, Bernard Kouchner, noemde ze in 2009 de “Yoghourts” (p. 27).
In augustus 2018 bevestigden de VN dat honderdduizenden of zelfs miljoenen Oeigoeren gevangen zijn. 1 miljoen agenten wonen en slapen bij hen in: de kampen vormen maar een deel van de repressie. Het ‘Oeigoers Tribunaal’ (2021) beschikt over honderdduizenden pagina’s bewijsmateriaal en 500 getuigen die uit de kampen konden ontsnappen, maar het heeft geen macht.


De schrijfster begint haar verhaal al in de verre Oudheid: in 2000 v.C. Er zijn mummies gevonden uit 1800 v.C. De regio speelde een cruciale rol in de oude Zijderoute (en nu in de nieuwe): langs die route werd van alles vervoerd, vooral papier, en de Oeigoeren inden er belastingen op. De slag bij de rivier de Talas maakte in 751 een einde aan de Chinese expansie naar het westen. In 848 werd het kanaat-vorstendom van de Oeigoeren omvergeworpen door de Kirgiezen en verhuisden de Oeigoeren van Mongolië naar Xinjiang.


Vanaf 1206 veroverde Dzjengis Khan een gebied van China tot Hongarije. Dit gebeurde met plunderingen, geweld en verkrachtingen. De Oeigoeren bleven gespaard omdat ze zich onderwierpen. De Franse koning Lodewijk IX zond de Vlaming Willem van Rubroek in 1253 naar Karakorum, de hoofdstad van de Mongolen. In zijn verslag beschreef hij ook de Oeigoeren, die toen nog deels christelijk, deels boeddhistisch waren. Zijn reis van 16.000 km leverde helaas niets op, behalve zijn reisverslag  ‘Itinerarium’. De schrijfster zegt er niet bij in welke taal er onderhandeld werd. In 1275-1288 reisde de Oeigoerse christen Rabban Cauma vanuit Peking naar Parijs en Rome om steun te vragen voor de christenen in China tegen de oprukkende islam. Ook deze reis was tevergeefs.


De schrijfster situeert de oorsprong van het Xinjiang-drama al in de 18de eeuw. De Mantsjoe-dynastie van keizer Qianlong (1735-1795) veroverde Xinjiang (‘de nieuwe grens’) in 1759. Toen mochten de Oeigoeren geen Chinees leren, nu moeten ze (p. 49-50). Tegelijk zegt de schrijfster dat de nieuwe kolonisator de cultuur en godsdienst met rust liet en het lokaal bestuur overliet aan autochtonen (p. 52).


Rond 1864 kwamen er opstanden, maar in 1877 werd het gebied geannexeerd en kwam er een einde aan het zelfbestuur. In 1921 kregen de inwoners de naam ‘Oeigoeren’ (p. 61). De pas opgerichte Chinese Communistische Partij beloofde herhaaldelijk zelfbestuur aan de Oeigoeren, Tibetanen en Mongolen en zelfs het recht om een onafhankelijke staat op te richten, maar hield zich daar niet aan in 1949/1950.


In 1933 werd de Republiek Oost-Turkestan uitgeroepen, maar in 1934 werd ze al omvergeworpen en zwaar onderdrukt. Het werd een Sovjet-satelliet: Russen controleerden alles en voerden er in 1937 ook zuiveringen door.


In 1944 werd de Tweede Republiek Oost-Turkestan geproclameerd, maar in 1949 maakte Mao daar een einde aan. Toen sprak slechts 7,8% van de inwoners Chinees (p. 74). De brutale generaal Wang Zhen adviseerde Mao zelfs om de Oeigoeren uit te roeien om toekomstige problemen te voorkomen. In 1950 liet Mao minstens 2 miljoen Chinezen vermoorden als ‘vijanden van het volk’, omdat ze grondeigenaars waren. Hun kinderen mochten niet verder studeren. Oeigoerse leiders werden opgepakt en publiekelijk geëxecuteerd (p. 76). In Tibet ging het er nog erger aan toe: kloosters werden aangevallen, tienduizenden Chinese kolonisten werden er gevestigd. Tijdens de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ stierven minstens 30 miljoen Chinezen van honger. De Tibetanen kwamen in opstand, maar die werd bloedig onderdrukt (p. 80).


In de jaren 60 werd Xinjiang een oord van verbanning (laogai) en van nucleaire testen. De Culturele Revolutie (1966-1976) was een ramp voor heel China. In Binnen-Mongolië werden 120.000 inwoners verminkt door folteraars en in Xinjiang kwamen Rode Gardisten korans verbranden en varkens kweken in de moskeeën.


Met Deng kwam er beterschap, maar geen democratie. Godsdiensten werden weer toegelaten, vernielde kerken, tempels en moskeeën werden heropgebouwd, de imams vrijgelaten uit de gevangenissen. Maar de kolonisatie ging verder:  het aantal Han-Chinezen nam toe van 6% in 1949 tot ruim 42% in 1978. Nadien nam het weer af tot 37,5% in 1990 (p. 146). De Oeigoeren vormden voortaan een minderheid op eigen bodem.


In de jaren 90 promootte China de productie van katoen, tomaten, olie en gas. Dit trok honderdduizenden arme Han-migranten aan en zorgde ook voor woestijnvorming door uitdroging van de grond (p. 115-117). De Oeigoeren die erin werken, verdienen een pak minder dan de kolonisatoren (€ 102 tegenover € 131, p. 173), de kindersterfte is er ruim drie keer zo hoog (3,6), hun levensverwachting is maar 63 jaar (p. 119-120). De oorzaken worden niet expliciet genoemd, maar heroïne en alcohol zijn overal aanwezig.


Geregeld waren er opstanden en bomaanslagen. De repressie was telkens kordaat. In 1996 verklaarde de partij in ‘Document nr. 7’ de oorlog aan ‘etnisch separatisme’, concreet aan de Oeigoerse islam. Duizenden werden gearresteerd en gefolterd. 11 september 2001 maakte de zaak nog erger: China beschouwde de 12 miljoen Oeigoeren als terroristen, wat gedeeltelijk klopte: in de jaren 90 waren er 200 aanslagen met 162 doden.


De internationale gemeenschap sloot de ogen voor de repressie: de 660.000 buitenlandse bedrijven zijn belangrijker (p. 170). Oeigoeren die aan de oostkust gaan werken, worden daar soms onterecht verdacht van misdaden, mishandeld en gedood.


In november 2012 kwam Xi aan de macht. In Xinjiang bleef de ontevredenheid groot: de watertekorten, de vervuiling, de 45 nucleaire testen tussen 1964 en 1996, de vernederingen. Een boerenopstand in 2013 tegen watertekorten werd door China beschreven als een terroristische aanval. Een linguïst die kindertuinen opende in het Oeigoers, werd dagenlang gefolterd wegens ‘separatisme’ (p. 191-196). Op 28 oktober lieten Oeigoeren zich ontploffen op Tiananmen als protest tegen de vernieling van hun moskee. Op 1 maart 2014 doodden Oeigoeren 31 mensen en verwondden er 141 in het station van Kunming. Begrijpelijk dat de Chinese overheid reageerde.


Xi schreef de terreur toe aan het religieus extremisme, niet aan de vele vormen van discriminatie. Een aantal Oeigoeren ging vechten in Syrië: “300” à “5.000” en een kleine 1.000 in Afghanistan (p. 216-218). Vanaf 2014 werden er interneringskampen opgericht. De kaart staat op p. 249. In 2015 vermoordden boze Oeigoerse boeren 50 mensen, vooral Han-Chinezen. China vergeleek dit ten onrechte met de aanslagen van november 2015 in Parijs, waar 130 mensen werden gedood en 350 gewond. Gevolg: in 2016 werd een nieuwe wet tegen terrorisme goedgekeurd en kreeg Xinjiang een nieuwe partijchef, Chen Quanguo, die voordien gedurende vijf jaar Tibet had onderdrukt. Hij installeerde 100.000 nieuwe controleurs en 7.300 nieuwe posten van wijkagenten. Iedereen tussen 12 en 65 moest van alles laten registreren: DNA, bloedgroep, gezichtsscan, stem enzovoort.


1,1 miljoen Han-Chinezen moesten vijf dagen per twee maanden gaan inwonen bij Oeigoeren, alles registreren en bij alleenstaande vrouwen en meisjes slapen (p. 230-239). Oeigoeren die contacten hadden met het buitenland, werden gearresteerd. Wie de koran las of bad, kon 8 à 10 jaar cel krijgen (p. 230-239).


De situatie in de kampen wordt beschreven door een Oezbeekse dame, die nu in Nederland woont: soms zitten onschuldigen met 50 in één cel, met één toiletemmer, zonder wc-papier. De folterzaal is in de kelder. Ook die methodes worden beschreven. De Oeigoeren vertegenwoordigen 2% van de bevolking, maar 21% van de arrestaties. In 2016 waren dat er 30.000, in 2017 en 2018 telkens 350.000, dus ruim x 10.


Ondertussen werden de eigendommen van die mensen openbaar verkocht: gronden, winkels, fabrieken. Om het aantal kinderen te beperken, aborteert en steriliseert men vele vrouwen. Gevolg: het aantal geboortes daalde tussen 2012 en 2020 met 70% (p. 270-289).


Na jaren van ontkenning, gaf China in 2018 plots toe dat er kampen bestaan voor ‘beroepsvorming’.


Sinds 2017 zijn 8.500 moskeeën afgebroken en 8.000 andere beschadigd. De godsdienst en de hoofddoek zijn verdwenen uit het openbare leven (p. 310-313). In 2020 verklaarde Xi dat de repressie succesvol was verlopen.


De schrijfster heeft ook kritiek op de islamitische landen: die hebben in 2019 en 2020 twee brieven gestuurd naar de VN om China te feliciteren met zijn ‘centra voor onderwijs en beroepsvorming’. Saoedi-Arabië, Egypte, Marokko, Qatar, Syrië, de VAE hebben zelfs 300 Oeigoeren uitgeleverd aan China (p. 325).


Het Franse parlement heeft in 2022 de genocide op de Oeigoeren wel erkend. En heel de wereld kent nu de naam ‘Oeigoeren’ (p. 335-340). Hopelijk kan hun beschaving nog gered worden. Het boek eindigt met een lange chronologie van 2000 v.C. tot 2022 n.C., een lijstje met plaatsnamen en een bibliografie.


Beoordeling

De schrijfster is bijzonder goed op de hoogte van de Oeigoerse cultuur, gewoontes, de eigenaardige naamgeving (p. 61). Er staan ook zeven landkaarten in over de verschillende periodes. Ze bespreekt niet enkel de geschiedenis van de Oeigoeren, maar ook van China en een deel van Azië.


Soms is er een contradictie: op p. 119 staat dat de Oeigoeren 33% verdienen van de kolonisatoren, op p. 173 is dat € 102 tegenover € 131. De Grote Sprong voorwaarts veroorzaakte “minstens 30 miljoen doden” (p. 80), maar op p. 187 zijn het er al “meer dan 36 miljoen”. Daarmee zit ze nog altijd onder de ‘45 miljoen’ van Dikötter.


Ze dateert de eerste Chinese geschriften in de 16de eeuw v.C. (p. 186). Volgens Cecilia Lindqvist (‘Het karakter van China’)  en Roel Sterckx (‘Chinees denken’)  is dat rond 1200 v.C. Ze zegt dat China aan acht landen grenst. Eigenlijk zijn het er negen: ook Afghanistan.


De Chinezen noemen de periode 1839-1949 de “Eeuw van de Vernedering”. Dat klopt, maar het is raar dat ze de even vernederende overheersing van de Mongolen (1279-1368) en van de Mantsjoes (1644-1912) niet zo aanduiden.


De uitgebreide bibliografie is voornamelijk Franstalig. Alle Oeigoerse begrippen worden in de tekst duidelijk uitgelegd, maar een verklarende woordenlijst zou handig zijn. Het papier en de lay-out zijn bijzonder sober.


Defranoux uit veel kritiek op de Nieuwe Zijderoutes, die zij beschouwt als de Chinese methode om buitenlandse strategische infrastructuur te domineren, landen financieel afhankelijk te maken en tegen 2049 de wereldhegemonie te veroveren.


Ze heeft nergens een goed woord over voor China en nergens kritiek op het Oeigoerse terrorisme. Haar Frans is niet altijd gemakkelijk: een woordenboek komt soms van pas. Maar het boek is wel de moeite waard om te lezen.


ISBN 979-10-210-5228-4 | Paperback | 384 pagina’s, kaarten, noten, chronologie, plaatsnamen, bibliografie | Editions Tallandier, Paris, september 2022

© Jef Abbeel,  juli 2023

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER