Boekenarchief K-L

Een lijk kan heus wel even wachten


“Het huwelijk van Joop en José was langzaam achteruit gegaan. Als een auto op een heuvel zonder handrem.”


Tja, meestal eindigen dit soort huwelijken in een scheiding, zo niet bij Joop en José. Op een onverwacht vrije donderdagmiddag heeft Joop zich drie taken gesteld: de vloer dweilen, de administratie bijwerken én José vermoorden. Hij begint bij het laatste. Hij drukt José, die even op bed ligt te rusten, de keel dicht en gaat vervolgens aan zijn dweilklus beginnen. Terwijl Joop zich bezighoudt met de vraag hoe hij zich van het lijk kan ontdoen belt de pianostemmer aan, die hem twee uur bezighoudt met een eindeloze monoloog. Tussen het vertrek van de man en de thuiskomst van de kinderen weet Joop José’s lijk in de kofferbak te stoppen, de vrieskist lijkt geen goede optie met twee pizza-etende tienerzonen in huis. De kinderen vertelt hij een smoes over de afwezigheid van hun moeder en vertrekt samen met hen naar een feestavond op hun school.


Een overspannen leraar die aan de kant gezet is weet op het podium het woord te grijpen, de tweede monoloog begint. Thuisgekomen, de kinderen naar bed, komt vriend Henk langs die tijdens het genot van een fles jenever zijn hart even komt luchten, de derde monoloog. Als Joop rond drieën zijn bed opzoekt blijkt dat het gebeuren Joop niet geheel onberoerd laat. Hij droomt dat hij gearresteerd en voorgeleid wordt aan de een officier van justitie, die zelf echter wel het een en ander op zijn hart heeft en dat nodig kwijt moet, de vierde monoloog. Vroeg wakker geworden verlaat Joop om half zes het pand om zijn dode vrouw ergens in het water te dumpen. En? Wie komt hij tegen? Een vroege visser, die natuurlijk wel het een en ander te vertellen heeft, de vijfde monoloog.
Zelfs voor Joop wordt dit te veel:


“Joop stond op, liep zonder iets te zeggen bij de man weg, stapte in zijn auto, reed naar het politiebureau, parkeerde zijn auto voor de deur, liep naar binnen en zei tegen de dienstdoende politieagent: ‘Ik heb mijn vrouw vermoord. Het lijk ligt in de kofferbak van die blauwe Opel Vectra.’”


Mijn bedenkingen bij het boek van de in 2006 overleden cabaretier worden eigenlijk in het voorwoord, geschreven door Mylou Frencken, een vriendin met wie hij samenwerkte, al samengevat:

“En nee, het is dus geen affe roman. De denktrant van de verschillende personages lijkt wel erg veel op elkaar. En inderdaad, voor de oplettende lezer zijn er dingen die niet kloppen, zogeheten inconsequenties. Maar hoera, het boek is er!”


Dat deze roman niet af is vind ik incorrect uitgedrukt, het ís namelijk geen roman. Het boek bestaat uit vijf monologen bij elkaar gehouden door een flinterdun verhaallijntje. Misschien, heel misschien, zouden de monologen leuk zijn als ze met de juiste mimiek en de juiste intonatie op het toneel gebracht zouden worden in een voorstelling, in een boek zijn het opeenstapelingen van redelijk flauwe opmerkingen.
Ik kan het dan ook niet eens zijn met het “hoera” uit de inleiding.


Het verhaal wordt in het boek nog aangevuld met twee theaterteksten, te weten ”Visch & fruit” uit 1992 en “Varkens wassen” uit 1994 én een cd van Klunders laatste voorstelling, voorgelezen door Hans Dorrestijn. Helaas geven deze drie teksten me geen beter gevoel over het boek...


2007, Uitgeverij Nieuw Amsterdam ISBN 978 90 468 0081 Paperback, 263 bladzijden

© janna, juni 2007

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik hier!