Toen kwamen de wolven
William Giraldi
‘De wildernis hier zit in ons,’ zei ze. ‘In alles.’
Keelut, ‘een nederzetting aan de rand van de wildernis die openstond voor de wildernis en zich er tegelijkertijd tegen verzette.’ Het hoge noorden van Alaska wordt weer een winterseizoen lang ondergedompeld in een harde winter. IJzige kou, heftige sneeuwval, korte donkere dagen, de bewoners ondergaan het lijdzaam.
Maar dan komen de wolven naar beneden uit de heuvels en nemen kinderen mee. Een jongen spelend met zijn slee, een meisje dat dicht langs de hutten liep, en nu opnieuw een jongen, de zesjarige enige zoon van Medora en Vernon Slone. Haar man is in het leger gegaan, hetgeen ze hem zeer kwalijk neemt, al weet ze dat hij dat deed omdat hij als hij bleef zijn gezin niet kon onderhouden.
De zestigjarige Russell Core, natuurschrijver en wolvenexpert, krijgt een brief van een radeloze moeder die dan toch tenminste de overblijfselen van haar zoon terug wil. Core is alleen. Zijn vrouw ligt te vegeteren in een verzorgingshuis, met zijn enige dochter heeft hij nauwelijks contact. Er is niets in zijn leven dat zijn aandacht vraagt. En zo reist hij af naar Keelut.
‘Hij draaide zich om en wierp een blik op het middelste deel van het dorp – het was geen weg, maar een schoongeveegd en gefatsoeneerd pad tussen twee rijen hutten, aan het einde waarvan een rond, met steen geplaveid dorpsplein leek te liggen, dat nu half schuilging onder bergen sneeuw. Aan zijn rechterkant stond een houten watertoren met een onderkant van rode baksteen. Nu in de winter had niemand daar iets aan. Daarachter stond een brommende hut met een generator die de gemeenschap van elektriciteit voorzag. In de oranje gloed van de ruiten van de hutten zag hij hier en daar ronde gezichten die naar hem tuurden. De lucht leek bijna te koud om in te ademen.’
Medora vraagt hem de roedel hongerige wolven op te sporen. En te doden. Core wil geen wolven doden, hij respecteert ze, en bewondert ze. Hij weet: een wolf beschermt zijn leefgebied, waar de mens zomaar is binnengedrongen. Het dier doodt niet om te doden, maar wordt gedreven door een dodelijke honger, en nu de mens zelf zo dichtbij gekomen is, zijn ze een makkelijke prooi. Natuurlijk begrijpt hij ook de wanhoop van de ouders, het is een dilemma.
En terwijl hij zoekt naar een mogelijkheid om de wolven te beschermen, ontdekt hij de duistere kant van de mens, een wezen dat nietsontziender en wreder is dan welk dier ook.
‘We zijn een klein dorp. We hebben hier al genoeg problemen gehad.’
’Met de wolven. Ik weet het, mevrouw. Het spijt me.’
‘O, je weet het? Nee, je denkt dat je het weet. Problemen vanaf het begin, bedoel ik. Al voordat een van ons hier was. Je barricadeert de deur tegen de wolven, maar waarom niet eerder tegen beesten met de ziel van verdoemde mensen, tegen mensen die zichzelf verdoemd hebben tot beesten? Vertel me dat maar eens.’
Het is een prachtverhaal in de stijl van Cormac McCarthy, met weergaloze sfeertekeningen en met een genadeloze ontleding van de mens. De manier waarop hij in enkele droge, korte zinnen een vreselijke situatie schetst geeft een enorm schokeffect. Weergaloos! Je voelt de ijzige kou die door het klimaat veroorzaakt wordt, naast de donkere kou die zich in de diepste krochten van de mens bevindt.
Het is geen opwekkend verhaal, maar de ruwe schoonheid van de stijl overtuigt de lezer van wat William Giraldi ons te bieden heeft.
Hij maakt duidelijk dat ook wij deel uit maken van die natuur en dat vergeten we wel eens. Die harde, meedogenloze natuur, nietsontziend, wild maar ook mooi en lieflijk, dat is de mens ook. We willen graag aannemen dat het donkere in de mens een aberratie is, een foutje, maar dat is het niet. We zijn natuur, met al het goede, maar ook het kwade.
ISBN 9789048826971 | Paperback | 192 pagina's| Uitgeverij Lebowski | juli 2015
Vertaald uit het Amerikaans door Irving Pardoen
© Marjo, 14 augustus 2015
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER