Het uurwerk van Floor
Ik ben soms heel moe.
Ik droom soms.
Ik ben soms tijd kwijt.
Het jongetje Floor heeft het niet gemakkelijk. Zijn moeder is al lang overleden, zijn vader is er meestal niet. Hij woont bij zijn oma, met wie hij een goede band heeft, maar die zich - tenminste in de loop van dit verhaal - nauwelijks met hem bemoeit. In huis woont ook zijn jonge oom Broer, een vrijbuiter, die een scooter met zijspan bezit. Floor mag vaak met hem mee, dan gaan ze een eind rijden, naar de kermis b.v. , waar Floor een heleboel wekkers weet te bemachtigen bij de kraam met de grijpers. Thuis op zijn zolderkamer gaat Floor aan de slag met zijn wekkers. Hij haalt er wijzers af, die hij weer aan andere wekkers vastsoldeert, hij verknipt de wijzerplaten met een blikschaar, maakt er poten aan en bouwt een "bos" van wekkers, waarbij het van belang is, dat sommige wijzers in bepaalde standen staan. Sommige wekkers moeten voor- en andere achterlopen. Pas aan het eind wordt duidelijk wat de bedoeling van dit geknutsel en gereken is.
Tijdens dit "werken"', zoals hij het zelf noemt, is hij voortdurend in gesprek met Floor, zijn onstoffelijke wederhelft, zijn engelbewaarder, de stem in zijn hoofd. Deze stem noemt hem liefkozend "Borstelkop", zoals hij ook door Broer genoemd wordt, maar vaak ook treiterend "Puddingbeen" en "Rubberbuik". Floor noemt Borstelkop een lafbek. Jut hem op, dat hij actie moet ondernemen. Hij laat zich te veel koeioneren door de jongens uit zijn klas en van zijn voetbalploeg. Floor heeft daar wel een oplossing voor, maar Borstelkop durft dat niet aan. Hij houdt niet van ruzie, niet van lawaai, niet van drukte. Hij trekt zich het liefst terug in zichzelf. Droomt en fantaseert. Speelt met getallen en met woorden. Woorden als "vooralsnog" en "wellicht", worden door hem ontleed en, na overleg met Floor, in "doosjes" opgeborgen. "Wellicht" bijvoorbeeld in "het doosje van het helder vermoeden".
In de loop van het verhaal wordt de stem van Floor steeds dwingerder, maar Borstelkop verweert zich lange tijd. Floor maakt hem angstig. "Ik hoor soms veels te veel foeter." Op Maria Dankdag, een belangrijke feestdag in Limburg , als het hele huis vol ooms en tantes zit, legt Borstelkop/Floor de laatste hand aan zijn uurwerk.
Dit boek ontwikkelde zich van een boek, dat ik niet verder wilde lezen, tot een van de beste, die ik ooit gelezen heb. Dat niet verder willen lezen, kwam met name door de associatieve stijl waarin het geschreven is. Het lijkt af en toe een prozagedicht. In het begin kon ik het gewoon niet volgen. Gaandeweg ging ik de gedachtengang van Floor beter begrijpen. Het hielp dat ik de jaren zestig/zeventig van de vorige eeuw heb meegemaakt, zodat ik Heino of de Heikrekels kan plaatsen, en ook de talloze verwijzingen naar gebruiksvoorwerpen e.d. uit die tijd. Het scheelt ook, dat de Limburgse zinnetjes, die Gommers er tussendoor strooit, soms op Brabants lijken, wat ik beter ken. Ze worden wel uitgelegd, maar het houdt het vlot lezen op. Na een tijdje sluipt er dreiging in het verhaal. Wat wil Floor Borstelkop laten doen? En zal die het ook doen? Maar heel langzaam wordt dat duidelijk.
Wat Borstelkop al overkomen is, wordt nooit helemaal helder. Is het echt gebeurd? Is het fantasie? Ook andere gebeurtenissen in zijn leven laten slechts een vermoeden bij je achter. En dan dat werken aan dat uurwerk. Waar gaat dat toe leiden? De dreigende spanning hield me gevangen. Ik raakte begaan met het angstige, vermoeide jongetje en geboeid door het woordenspel van Leon Gommers. Ook weet hij met een paar woorden hele taferelen voor je ogen te toveren. Een knap geschreven boek van een auteur waar ik zeker meer van ga lezen.
Een paar fragmentjes ter illustratie van zijn schrijfstijl:
"In de dakkapel van de lente met rogge en kaas en echte boter en rinse appelstroop is het fijn staren en tobben en verzinnen...
Traplopen en tobben.
Tobben over het uurwerk.
Traplopen en boven bewaar ik mijn houten krat net als mijn grijsbrood met lapjes katenspek voor het laatst. Ik zie hoe daarbeneden een paar mijnwerkers thuiskomen.
Mijn kijken vanhier is voor alleman ongekend."
"Ik maak een werktekening met een stel dolle klokken en ik sta veels te opgewonden op en hoor Floor gelukkigerwijs niet langer.
Ik bedoel zijn plagerij soms meer pesterij meer jennerij. Ik moet als ik heel opgewonden ben, nu weer over de dolle klokken, altijd lopen.
Ik moet veels te opgewonden opstaan en een beetje rond gaan lopen en mijn bos met klokken maakt langzaam verhaal."
De Bezige Bij, Amsterdam, 1997, paperback, 198 blz., ISBN 90-234-3631-8
© Berdine, juli 2007
Reageren? Klik hier!