Specht en zoon



Felix Vincent schildert vooral portretten. Hij vindt het belangrijk om 'naar leven' te werken, dus met levende modellen als voorbeeld. Hij heeft een naam als portretschilder, maar zijn droom is om eens een groot schilderij te maken, heel voorzichtig denkt hij aan een Pieta. Hij koopt er zelfs al een doek voor dat doel :
'een Zeer Dicht Geweven Vier Maal Universeel Geprepareerd'.
Dat doek is echter voorlopig niet aan de beurt, want er moet geld verdiend worden. Felix Vincent woont met zijn vriendin Lidewij in een huis dat aan haar familie toebehoort. Als de laatste tante overleden zal zijn, wordt het huis verkocht. Aan Vincent, als het aan hem ligt, maar dan moet hij dus zijn droom nog even in de ijskast zetten.
Even dreigt het doek toch beschilderd te gaan worden, een vermogende vrouw die zodanig door de plastische chirurgen onder het mes genomen was, dat het zou zijn alsof Vincent niet naar het leven zou werken. Maar de schilder verandert van gedachten, en het doek verdwijnt weer naar de zijkant van het atelier.
Pas als Specht, een kunstverzamelaar, het atelier binnenkomt, met een heel aparte opdracht, kan Vincent geen weerstand meer bieden; er is veel geld mee gemoeid, en de tante is dicht bij haar dood. Op het doek zal een levensgroot portret van de zoon van Specht geschilderd worden. Omdat de jongen dood is, moet er geschilderd worden naar foto's en een video. Vincent denkt er niet erg lang over na, ook al gaat schilderen naar de dood tegen zijn principes in, het geld is te belangrijk.
Al snel blijkt dat er iets anders meespeelt bij het vervaardigen van dit schilderij, een voorval uit de jeugd van Vincent. Door deze persoonlijke noot krijgt het schilderij een meerwaarde, en heeft het meer impact op de schilder, en op Lidewij, dan een Pieta zou kunnen hebben. De schilder 'Schepper' genoemd door het doek, heeft zijn schuldgevoel over die gebeurtenis van zich afgeschilderd.
Het doek blijft afgedekt wachten in het atelier, tot Specht het zal komen halen... maar op de afgesproken dag komt er niemand.
Na een ontmoeting met een niet al te integere journaliste, met wie hij een faux-pas begaat, voelt de schilder zich zodanig misbruikt, vernederd en teleurgesteld dat hij het doek wil vernietigen.


Wat het boek apart maakt is dat het doek, oftewel de drager, de verteller is. Dat beperkt het perspectief enorm, maar verhoogt tegelijk de spanning.
Het lijkt een flinke basiskennis te hebben (hoe komt het daaraan?) en is een snelle leerling, maar het kan niet als een alwetende verteller om hoeken en in andere ruimten kijken.
"Ik was gaan begrijpen dat voor een doek als ik maar één ding telt in het leven. Zelfs wanneer je geen Pieta wordt, blijft het de ene vraag: wie komt er op mij terecht? Wie word ik? Wiens gelaat wordt mijn gelaat? Ja, heus, in zulke bewoordingen begin ik te mijnmeren. Gelaat. Alsof het niets kost. Door wiens of wier ogen zou ik de wereld gaan zien?"
Als er dan eindelijk een gelaat op het doek staat blijkt het niet met diens ogen te zien, het weet zelfs niet wat er op hem geschilderd is. Dat dringt pas door als er een spiegel in het atelier verschijnt. Het concept van de spiegel is iets wat het doek niet kent, maar razendsnel zal leren kennen. Het idee maakt het boek heel apart, met een magisch tintje. Het heeft de schrijver mogelijkheden geboden, die misschien soms wel wat gekunsteld zijn, maar op het moment dat je het boek leest val je daar niet over. Je leest een mooie psychologische roman, over liefde in diverse verschijningsvormen.


Paperback | 176 Pagina's | Muntinga B.V., Uitgeverij Maarten 2007 ISBN10: 9041706771

© Marjo, mei 2007

Reageren? Klik hier!