Het meer
Harman Nielsen


Diyan fotografeert. Niet zomaar wat kiekjes schieten, hij doet er echt moeite voor. Zijn brood kan hij er niet mee verdienen, daarvoor werkt hij in de supermarkt.


Die nacht is hij een bouwval binnengeslopen. Het zal ooit een fabriek geweest zijn, er zijn rijen boogramen, een ketelhuis en een hoge schoorsteen. Er zit bijna nergens meer glas in, en overal woekeren braamstruiken.
Diyan moet voorzichtig zijn, hij heeft al bewakers gezien. Als die hem betrappen zal hij er niet zo makkelijk van af komen, denkt hij. Zijn bedeesdheid en zijn donkere uiterlijk nodigen er blijkbaar toe uit om hem er flink van langs te geven.Zo was het op school altijd al: hij verweerde zich nooit, ze noemden hem ‘die tere Indiër’ of ’die slappe Hindoe’.


Er vliegt een klein steenuiltje rond, dat zich niets van hem aantrekt. Verder is er niemand, zoals hij hoopte en verwachtte. Eigenlijk wil hij foto’s maken met het licht van het ‘blauwe uur’, dat net na zonsondergang te zien kan zijn. Maar het is bewolkt, dat lukt dus niet. Dan maar wat foto’s maken, en een andere keer terugkomen. Eerst verkent hij de ruïne, maar het is al te donker.


‘Evengoed richt hij zijn toestel op de lege boogramen, op zo’n bekorste kolom, op een andere, op de geroeste spiraal van de trap. Telkens als hij afdrukt, galmt de klik van de in zijn camera opklappende spiegel door de verlaten ruimte, wat hier nog luider klikt dan buiten. Komt het daardoor dat hij de gewaarwording krijgt zo meteen te zullen worden betrapt? Feitelijk is het meer het gevoel dat hij niet langer alleen is.’


Maar er is alleen het steenuiltje dat hem in de gaten houdt.
Hij verlaat de fabriek, en zet thuis de foto’s over op de computer. Hij schrikt. Hij was immers alleen? Maar hij ziet toch echt een gezicht op die ene foto! Tenminste, hij ziet een hartvormige vlek, een breed voorhoofd, ongewoon hoge wenkbrauwbogen, bleke bolle wangen, wijd open ogen….


De volgende avond is hij terug. Niet eens vanwege dat gezicht. Maar toen hij die foto maakte had hij een vreemd gevoel: de ruimte dijde uit, De muren verschoven. Er was ‘méér’ en dat wilde hij onderzoeken. Het gebeurt hem vaker: er is ‘iets’ op een bepaalde plek. Iets meer dan het oog ziet. En dat iets dat is wat hij wil vastleggen. Het magische van een plek, van een bepaald tijdstip.
Terwijl hij wacht op het juiste licht, doezelt hij weg.
Als hij zijn ogen weer open doet, staat er iemand… een meisje. Het meisje van de foto.


Als hij haar volgt – ze is vast een zwervertje – neemt ze hem mee, naar een plek in de kelders.
Maar wat hij daar ziet, dat kan toch niet?
Het avontuur dat hij vervolgens beleeft, bevreemdt hem. Is dit allemaal wel echt wat hij aantreft? Maar als dat zo is, dan mogen de bewakers hem helemaal niet vinden! Hoe moet hij dat verhinderen?


Het verhaal bevreemdt niet alleen de hoofdfiguur, ook de lezer blijft achter met een gevoel van twijfel: wat was dit nu? Er zit meer achter dan je op het eerste gezicht denkt, maar wat dan?


Het is niet alleen het verhaal waardoor je die indruk krijgt, het is vooral de poëtische schrijfstijl waarmee Harman Nielsen een magische sfeer neerzet. Magisch maar tegelijk heel filmisch: het is alsof je het allemaal kunt zien. In de details zit een verklaring verscholen. De naam van het meisje, en de benaming die ze krijgt.
Toch blijft het magisch: je kan het ook anders duiden. Als je het al wil duiden, want eigenlijk is dit een verhaal dat je proeft, een sfeer die nog lang blijft hangen.


Harman Nielsen is de auteur van diverse romans en van de 7-delige fantasyromancyclus Het verscholen volk (afgesloten in 2017). In 2018 verscheen Mal, een psychologische roman.


ISBN 9789062657728 |paperback | 112 pagina's | Uitgeverij In de Knipscheer | januari 2021

© Marjo, 31 maart 2021

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER