Boekenarchief B

Ulrich Alexander Boschwitz

De reiziger
Ulrich Alexander Boschwitz


Deze roman speelt zich af tegen de achtergrond van de Kristallnacht, november 1938. De reiziger is een Joodse man. Dat is herkenbaar aan zijn naam – Otto Silbermann – maar niet aan zijn uiterlijk.


Op 7 november 1938 werd de Duitse diplomaat Ernst vom Rath vermoord door de 17-jarige Henschel Grynszpan, een Pools-Duitse Jood. Zijn ouders en zus waren onder erbarmelijke omstandigheden door de Duitsers gedeporteerd naar Polen. Helemaal van slag wilde Henschel Grynszpan zich wreken en de aandacht van de publieke opinie richten op het wrede antisemitisme van de Duitsers.


Hitler en Goebbels grepen zijn daad aan om een pogrom te ontketenen tegen de Joden. In de nacht van 9 op 10 november gingen 200 synagogen in vlammen op, bijna 8000 winkels en warenhuizen werden verwoest en geplunderd, Joden werden uit hun huizen gesleept en op straat afgerost. De dagen erna werden Joden gedwongen de straten die bezaaid lagen onder het glas (vandaar: Kristallnacht) op te ruimen en kregen ze ook een hoge boete opgelegd om de schade te vergoeden.


De Kristallnacht markeert een omslagpunt in het beleid van de Duitse overheid met betrekking tot de Joden. De jaren voor 1938 raakten de Joden hun burgerrechten kwijt, werden de meeste beroepen verboden verklaard voor Joden en in veel plaatsen mochten Joden niet meer komen.
Nu de Joden brodeloos en weerloos waren gemaakt, brak een fase aan van razzia’s en deportaties.


Otto Silbermann was een succesvolle zakenman.  Hij was goed geïntegreerd in de Duitse samenleving. Silbermann voelde zich Duitser en geen Jood. Zijn vrouw was een Arische en Silbermann had in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland gevochten in de loopgraven van het Westelijk front. Wat kon Duitsland nog meer verwachten van een burger? Zelfs Duitse antisemieten hadden nog wel respect voor een Joodse veteraan uit de Eerste Wereldoorlog.


Toch komen in die vreselijk nacht in november ook aan zijn deur jongeren van de Hitlerjugend om de ‘Jood Silbermann, die smeerlap’ op te halen. Via de achterdeur weet Silbermann te ontkomen. De leden van het ‘Herrenvolk’ herscheppen zijn huis in een chaos van vernield meubilair, gescheurde lakens en kapot serviesgoed. Silbermann staat op straat. Maar hij boft nog vergeleken met zijn vrienden. Hij ziet er niet uit als een Jood en hij heeft genoeg geld bij zich om het maanden uit te kunnen houden. Maar waar moet hij heen? Voor een hotel of pension moet hij zich legitimeren en zijn achternaam zal zijn Joodse identiteit onthullen.


Silbermann reist een paar dagen achtereen kriskras door Duitsland, op zoek naar een uitweg. In een donkere nacht weet hij zelfs over de grens met België te komen, maar twee Belgische gendarmes zijn onvermurwbaar en brengen hem weer terug. Silbermann belt zijn zwager waar zijn vrouw onderdak heeft gevonden. Een zwager die hij meermalen financieel geholpen heeft. ‘Er moeten toch mensen zijn die ondanks alles fatsoenlijk en menselijk blijven?’ (blz. 65). Ja, maar wie dan? Een buurvrouw vertelt Silbermann dat hij begrip moet tonen voor het onrecht dat hem wordt aangedaan. Het zijn immers grote tijden (blz. 14). Zijn zwager komt met een vergelijkbare opmerking: ‘Elfriede mag blijven. Tenslotte is ze mijn zus, maar jij … dat is heel wat anders. Je zou ons compromitteren’ (blz. 169).


Silbermann wordt bestolen. Nu moet hij aangifte gaan doen bij de overheid, een overheid die Joden van al hun rechten heeft beroofd (blz. 203). De rover moet de dief opsporen. Hij tobt en piekert wat af om klaarheid te krijgen in de doolhof van leugens, bedrog, intimidatie en geweld, waarin de samenleving is ontaard.
We maken mee hoe in een paar dagen tijd Silbermann psychisch instort. ‘Alle wegen, maar dan ook alle, leiden naar de afgrond’ (blz. 72). De wereld is krankzinnig geworden, maar het is Silbermann die wordt opgesloten.


In de gevangeniscel zit Silbermann samen met een celgenoot die de bewaking alarmeert. ‘Deze hier is een Jood. Dat laat ik niet over mijn kant gaan! Ik ben nationaalsocialist. Ik wil niet met een Jood in dezelfde cel’ (blz. 215). De laatste zin in het boek is de kreet van de celgenoot: ‘Weg met de Joden’.


Dit boek brandt de lezer op de huid. Meer dan een feitelijk historisch relaas kan doen, voel je in deze roman wat het is om Jood te zijn in Hitler-Duitsland. De gesprekken met medereizigers staan onder de hoogspanning van de politieke actualiteit. De scheidslijn loopt tussen de meerderheid die aan de veilige kant van de streep staat en de angst en wanhoop van degenen die het vege lijf moeten zien te redden.


Het boek brengt je tot de vraag: wie zou jij zijn als je Silbermann in de trein was tegen gekomen. Degene die weg keek? De onverschillige? De begripvolle? De Jodenhater? Of … degene die hielp? In dit boek komt de barmhartige Samaritaan niet voor. Silbermann staat er moederziel alleen voor.


De schrijver van dit schrijnende boek werd geboren in Berlijn. Hij vestigde zich in 1939 in Engeland. Toen de oorlog in 1940 uitbrak, werd hij gedeporteerd naar Australië. In 1942 mocht hij terug naar Engeland, maar zijn schip werd getorpedeerd en Boschwitz kwam om het leven, slechts 27 jaar oud. Het manuscript van zijn boek werd ontdekt door de Duitse redacteur Peter Graf en door hem uitgegeven.


9789048846214 | Paperback | Omvang 224 blz. | Uitgeverij Lebowski | november 2018
Uit het Duits vertaald door Irene Dirkes en Izaak Hilhorst.

© Henk Hofman, 5 februari 2019

Lees de reactie op het forum en/of reageer. Klik HIER