Boekenarchief C-D

Pat Donnez

Marilyn
Pat Donnez


‘Als toeval niet bestaat, waarom is er dan een woord voor?’


In korte schetsjes laat Pat Donnez ons meebeleven hoe een naïeve, schuchtere jongen in een beklemmende puberteit terecht komt. De veertienjarige Kasper heeft een niet alledaagse achtergrond: zijn moeder denkt dat ze de incarnatie van Marilyn Monroe is, en zijn vader  - die psychiater is en dus beter zou moeten weten, vindt Kasper - steunt haar in haar pogingen dat te bereiken. Tot hij zich moet buigen over de rekeningen die dat oplevert.
De buurman overlijdt, en diens hond wordt in hun huis opgenomen. Kasper liet hem toch al uit. Op een van die momenten heeft hij de overleden buurman gevonden. Daar wordt verder niets over gezegd, maar het is wel een van de aanleidingen waardoor hij volwassen wordt. Natuurlijk is ook de liefde zo’n trigger, de liefde in de vorm van de Caroline, die de hunkerende jongen makkelijk op afstand weet te houden. En de vriendschap met Lucas, die hem er over doet twijfelen of hij ook homoseksuele neigingen heeft. Hij verwerpt dat net zo snel, als het bij hem opkomt.
Kasper houdt een mooiemoeilijkwoordenschrijftje bij, waarin hij iedere dag iets opschrijft dat hem is bijgebleven.


De hoofdstukken zijn als columns, steeds over een van zijn mooiemoeilijkewoorden, genoemd als titel, waarbij dingen voorbij komen als een ‘vibra…’, homoseksualiteit, schizofrenie, of zelfs Harry Potter.
Vraag voor de leesgroep: Waarom zou het laatste stukje er geen hebben?
De stukjes hebben een chronologisch verloop, er zit duidelijk een ontwikkeling in.
Het boek is geschreven in de derde persoon, en niet in de ik-vorm. Om de afstand groter te houden? Is het autobiografisch?
Mooie zinnen, grappige, soms hilarische stukjes. Een lief klein boekje met meer inhoud dan je op het eerste gezicht zou denken.


‘Een wees die al toverend tegen het kwaad ten strijde trekt. Die wees is even oud als Kasper, maar in nog geen honderd jaar zou Kasper zijn vriend willen zijn. Stel je voor. Je wordt uitgenodigd op een feestje. Vraagt iemand: ‘wie heb je meegebracht?’ Dat je dan moet zeggen. ‘O, dit is Harry. Hij zit op school in Zweinstein.’ ‘Zweinstein?’ vraagt die ander. ‘Ja,’ zeg je, ‘de Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus.’  Hij kan zich niet voorstellen dat een normaal iemand van veertien dan zegt: goh, te gek. Nee, normale jongens zeggen: hier is een doos. Stop hem erin en brand hem op. Je moet kordaat zijn in dat soort zaken. Voor je het weet lopen we hier allemaal rond als dreuzels of tovenaars. Drinken levenselixirs en dragen onzichtbaarheidmantels. Je kunt geen toilet meer binnengaan of er zit wel een trol op de pot. Ammehoela. Maar Caroline is natuurlijk helemaal into Harry. Geef haar een bezem en ze begint er mee te zwerkballen. Bliksemt het eens een keer, gaat ze voor het raam staan. ‘Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden,’ roept ze, ‘verdwijn!’ Ze zijn nu twintig dagen, zeven uur en elf minuten samen. Op dat soort momenten denkt hij: en geen minuut langer. Maar het is alsof ze zijn gedachten leest. Ze huppelt naar Kasper, draait hem rond als een tol en krijst dat hij haar held is. ‘Echt?’ vraagt hij. ‘ Zo echt als Harry echt is, zegt ze. Hij knijpt in haar billen. Uit dankbaarheid of uit frustratie, hij weet het niet.


’Mag je van je eigen mama zeggen dat ze ze ziet vliegen?’

 ISBN 9789029572927 | paperback |106 pagina's | Arbeiderspers | november 2010

 © Marjo, 2 mei 2011

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER