Oude soldaten sterven niet
Het levensverhaal van een Amsterdamse volksjongen wordt in stukjes en beetjes verteld door de man zelf terwijl hij - op oudere leeftijd - een Alzheimerpatiënt is.
In de jaren twintig van de vorige eeuw was hij er een van de tien in het gezin. Een kleiner broertje, Jantje, is net geboren en daarbij is de moeder overleden. De vader, een drinkebroer met losse handen, heeft al snel een nieuwe vrouw, eentje die ook al een kind van hem heeft. Dat kind is van dezelfde leeftijd als Jantje, en de moeder geeft haar eigen spruit alles en Jantje zo weinig mogelijk. Zijn oudere broer neemt zo goed en kwaad als het gaat de verzorging over. Af en toe wordt de toestand thuis zo erg dat hij alleen of met Jantje wegloopt. Een enkele keer worden ze tijdelijk in een weeshuis opgenomen.
“de vorige keer was ik aan m’n platpalen getrokken omdat de ouwe mij met een stuk hout op m’n lijf had getimmerd! En m’n zus Dien ook. Alleen Riek krijgt nooit op haar lazarus. Ze verklapt ook alles aan hem. Ze moet altijd in de slaapkamer komen en dan doet hij de deur op slot.”
Hij zou het liefst in het weeshuis blijven, daar heeft hij het goed. Maar steeds moet hij weer naar huis.
Als hij oud genoeg is, gaat hij bij de huzaren. Van doorleren is natuurlijk geen sprake!
Via de huzaren gaat hij naar Indië, dat dan nog een vrij vreedzame kolonie is. Hij meldt wel even tussen de regels door dat Nederland zijn kolonie niet zo goed behandelde: het volk werd uitgebuit. Dus vindt hij het zelf niet zo verwonderlijk dat er later oorlog gevoerd wordt. Ook daar is hij bij betrokken. Intussen heeft hij een vrouw opgedaan, is getrouwd en heeft kinderen, maar zijn gezinnetje ziet hem nauwelijks: hij wordt steeds uitgezonden, voor jaren achtereen.
Als hij na de tweede wereldoorlog eindelijk definitief thuiskomt, kan hij eindelijk een braaf huisman worden. Zijn grote schrik was altijd dat hij zou worden als zijn vader, te meer omdat hij zag dat zijn broers, zelfs Jan, ook die weg op gingen.
En nu zit hij ‘in een raar soort kazerne’ en hoort hij iemand zeggen dat hij ‘een Parkinson’ is. Hij vertelt zijn verhaal aan zijn dochter, maar die verhalen raken steeds meer verstrikt in zijn dagelijks leven.
Maria Vonk heeft een prachtig beeld geschreven van een oude man die langzaam de grip op het leven kwijtraakt. Alles is in tegenwoordige tijd geschreven, waardoor de verhalen uit het verleden extra benadrukt worden. En zo vloeit het heden en het verleden ook als vanzelf in elkaar over. Ik ben en ken het Amsterdamse volk niet, maar ik kan me zo voorstellen dat het taalgebruik helemaal goed is. Er zijn uitdrukkingen die ik niet ken, zoals: “ik ben erg ingedrukt’ voor ‘ik ben onder de indruk’ “ik geef grote gillen’ voor ‘ik ga feesten’ ‘stekje’ als er een meisje in beeld is ‘grommetje’, dat is een kind begrijp ik, en kanebraaier en platjak dat wijst zich zelf...
Mooi boek.
ISBN 978 90 204 0884 3 2008 Veen 175 pagina’s
© Marjo, juli 2008
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER!