Aan barrels
Harry Vaandrager
‘Was peunen, maar is gelukt. Heb mijn mond leren praten. Geen omkijken meer naar. Ze klept totaal zelfstandig, geheel buiten mij om. Als ik aftaai, gaat zij gewoon door. Niet te geloven wat ze soms zegt. Meestal mariesjkat. En nogal eens op het ongewenste moment. Bijvoorbeeld als ik wil gaan pitten.’
Negen monologen, waarbij je als het ware in het hoofd van de spreker zit. Wij mensen denken niet in volzinnen en die lezen we dan ook niet in deze verhalen. Het zijn meestal korte, staccato zinnetjes, of woorden, vaak onaffe zinnen, gedachteflitsen.
Aan het woord komen vier mannen en hun vrouwen, niet altijd de partners, bij een van hen is het de moeder. De mannen zitten in de gevangenis, in de Long Stay, en het is dus wel duidelijk dat het geen lekkertjes zijn. Ze houden zich bezig met twee dingen: hun ontsnapping voorbereiden en het woordenboek bewerken. Daar kunnen heel veel in hun ogen overbodige woorden uit. Ieder van hen heeft een deel letters toegewezen gekregen. Van die letters zien we ritsen woorden voorbijkomen bij de betreffende spreker.
Toen ik aan dit boek begon had ik niet gedacht dat ik het - met plezier -uit zou lezen! Want de manier van denken is recht voor zijn raap en grof, vrouwonvriendelijk en vunzig, op het pornografische af.
Alleen de moeder en Victor hanteren een wat netter taalgebruik. En Andreas, de ongeboren vrucht. Maar al is zijn taal vrij kuis, wat hij vertelt is hard.
En toch krijgt het verhaal de lezer te pakken. Hoewel verhaal? Er is geen duidelijk begin, en ook geen duidelijk eind. De kern van alle monologen is het woord ‘vrijheid’. Allemaal zitten ze gevangen: in de cel, in een relatie, in een verzorgingshuis, in een baarmoeder. En ieder van hen gaat er op een eigen manier mee om. Het is geen verhaal met een kop en staart.
Hoe komt het dat de teksten je raken? Is het de poëzie? Het directe? De zwaarte van de betekenis die je er uit haalt als lezer?
Behalve een zwarte omslag zijn ook de zijkanten zwart – zwart op snee. Als het boek zo voor je ligt is het net een zwart doosje. De inhoud is niet opwekkend. Het is zwart. Zoals Peter, een van de sprekers zegt:
'Ik eet gezond, ga op tijd naar bed, paf niet, vertoef vaak in de sportzaal, maar het is het zwart. Het vervloekte zwart. Het dringt bij me binnen. Met geweld. Door al mijn openingen. Door mijn mond, anus, ogen, verzin maar. Ik ben al helemaal zwart vanbinnen. Kan niet anders. Dat is het naakte feit. Het is ongrijpbaar. Het zwart zit in zichzelf verborgen. De som van alle kleuren. Knalzwart is het. Helzwart. Gifzwart.'
Een stukje van de dementerende moeder:
‘Ze zijn afwezig aanwezig. Alleen verschimd. Is niet erg. Ik verkeer graag met de doden. Velen hebben inmiddels onderdak gevonden in mijn hoofd. Ik praat gewoon door met ze, als ze om mijn bed dansen. Een dartele boel. Ik plaag ze soms. Geven ze niets om. Doden hoef je geen vriendschap meer te betonen. Ze kennen geen angst. Zo anders dan bij gewone mensen. Die zijn bang voor Niemand.
Ik blijf maar doodgaan.’
Claire, de vriendin van Marc:
'Ik zeg het niet graag, want een kip doet me altijd aan Marc denken. Kakelt ook maar raak. Neuken ho maar, kakelen des te meer. Kukeleku. Begin langzamerhand te vermoeden dat hij impotent is.'
En zo zou ik nog veel meer stukjes willen citeren. Het is een experimentele roman, eentje die nog wel even zal blijven hangen en eentje die ik graag eens als luisterboek zou horen.
ISBN 9789038894577 | Paperback | 177 pagina's | Nijgh & Van Ditmar | november 2011
© Marjo, 23 september 2012
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER