Paul Peijnenburg

Janssen
Paul Peijnenburg


Jaren negentig. Evert Janssen heeft een rustig leven geleid. Hij was getrouwd met Tonia, een huwelijk waarin geen kinderen kwamen en de liefde langzaam verdween. Na dertig jaar overleed zij, ze viel zomaar neer. Sindsdien is hij alleen gebleven, met zijn kippen en zijn sterrenkijker.
Jarenlang werkte hij voor dezelfde baas en intussen is hij ook al weer een aantal jaren gepensioneerd. Hij heeft niemand, en heeft nergens behoefte aan. Een saaie man.


Tot hij op een dag -- hij hoestte eigenlijk al wekenlang, en had veel last van zijn rug – zo’n enorme hoestaanvalk had dat hij de telefoon met hoorn en al uit de muur had getrokken. De buurman was op het lawaai afgekomen, en nu ligt Janssen in het ziekenhuis en worden er allerlei onderzoeken gedaan. Naast hem op de tweepersoonskamer ligt een opgewekte en vriendelijke man van ongeveer zijn leeftijd, die veel bezoek krijgt. ‘Useel’ stelt hij zich voor.
Na een operatie heeft heeft de dokter een slecht bericht voor Janssen.


‘Ik ga dood, dacht hij. Ik ga dood, ik ga dood, ik ga dood.
Zijn hele leven had Janssen er op gehoopt in één klap weg te zijn, als Tonia, en dan het liefst in zijn slaap. En nu moest hij zich op een aangekondigd einde voorbereiden. Met zijn krachteloze vingers klauwde hij in zijn matras.
Dat kan ik helemaal niet, dacht hij. Zoiets mogen ze van mij niet vragen. Het is oneerlijk.’


De pastoor stuurt hij weg, hij was al nooit zo gelovig, al ging hij voor 'het geval dàt' braaf iedere zondag naar de kerk. Maar nu is er alleen maar die boosheid, wat heb je nou aan zo’n God? Terwijl hij de tijd uitzit, blijkt hij veel steun te hebben aan zijn buurman, die in hetzelfde schuitje zit.
Terwijl er langzaam een kameraadschap opbloeit, praten de twee mannen. Ze vertellen over hun verleden, over hun dromen en verwachtingen, over verraad en trouw. Soms is er onenigheid, die ze even snel weer bijleggen. Want wat heeft het voor zin om met een kwade kop te blijven liggen, ze hebben alleen elkaar.


Ed Urseel heeft de hele wereld over gereisd, terwijl Janssen niet verder kwam dan een dagje Volendam. Wat heb ik nou gedaan in mijn leven, zegt hij. Maar dan wijst Ed hem er op dat hij in zijn hoofd veel verder heeft gereisd: bestudeerde hij immers niet het heelal? De sterren?
Janssen maakt zich druk over zijn kippen, de buurman die voor hen zorgt vertrouwt hij niet erg. Als de vrouw van Urseel het wel over wil nemen, is dat een onverwachte wending in zijn leven, dat nog maar zo kort zal zijn.  En dat leven heeft nog verrassingen in petto, die te maken hebben met het verleden, waar Janssen ook veel aan terug denkt.


Je zou het niet verwachten misschien, maar dit verhaal is absoluut geen triest verhaal! Integendeel zelfs: er is altijd hoop. Hoe verdrietig, boos en bang Janssen ook is, langzaam komt de berusting, en heeft hij zelfs plezier met Ed, zoals hij Urseel intussen noemt. Hij weet nu dat hij bepaalde dingen anders had moeten doen, maar misschien kan hij zichzelf vergeven.

Peijnenburg beschrijft het saaie, eentonige leven van een oudere man die lijdt aan een terminale ziekte, en die zich nu realiseert dat hij het zoveel leuker had kunnen hebben. Hij overdenkt de achterliggende oorzaken van daarvan. Open en eerlijk wordt geschreven over de intiemere details die vernederend kunnen zijn. Maar daar tegenover staat de ontluikende vriendschap, die kleur geeft aan de laatste maanden van zijn leven.
Een mooie, integere roman.


Paul Peijnenburg (1960, Utrecht) werkt hij als journalist en tekstschrijver in Brabant, Limburg en Friesland. Samen met de Maastrichtse fotograaf Bert Janssen maakte hij in 2010 het goed ontvangen Momentopnamen over het dagelijkse leven in een hospice. Hij debuteerde in 2015 met Oallavag’gi en in 2016 verscheen een tweede roman Een fijn huwelijk.


ISBN 9789463650328  | Paperback | 312 pagina's | Uitgeverij Elikser | maart 2018

© Marjo, 6 januari 2019

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER