Non-fictie

Hugo Gevaerts en Roger Huisman

Ik heb geleefd in het mooiste land ter wereld
Biografische schets
Hugo Gevaerts en Roger Huisman


Hugo Gevaerts werd in 1937 geboren in Kisangani, toen Stanleystad, waar zijn vader (°1900) van 1923 tot 1963 actief was in het koloniaal bestuur en in andere functies.


Veruit de meeste Belgen in Congo waren Vlamingen, zeker de paters en de nonnen, maar gans de administratie moest in het Frans verlopen. Zijn vader ergerde zich daar mateloos aan en stelde al zijn verslagen op in het Nederlands. Zoon Hugo was daarin gematigder.
In de jaren 50 was de relatie tussen blanken en zwarten in Congo zeer goed: de blanken leerden de Congolese talen, een Congolees haatte nooit een blanke (p. 23).


In de jaren 80 was dat anders: menig blanke minachtte de Congolezen en leerde hun taal niet.  De auteur uit terecht veel kritiek op Jef Geeraerts, die zich zwaar misdroeg en door zijn boeken een negatief beeld creëerde van de kolonialen en ook van de Congolezen.


De onafhankelijkheid in 1960 verliep niet zonder bloedvergieten: blanken werden verkracht en vermoord, Mobutu pleegde een staatsgreep, Lumumba werd omgebracht (door Congolezen, maar met goedkeuring van Belgen).


De familie Gevaerts woonde lange tijd in Bukavu, waar vader Franz het jezuïetencollege mee vernederlandste: de hoofdvakken werden voortaan in het Nederlands gegeven, de andere in het Frans. De schoolbus was een vrachtwagen. De auteur vertelt over zijn deugnieterijen op het college en over zijn mooie tijd in de Kivu-streek. In de jaren 60 keerde de familie terug naar België, maar in 1980 trok zoon Hugo weer naar Congo, tegen de zin van zijn vader, die zei: “Dat land is om zeep” (p. 37).  Van 1980 tot 1990 mocht Hugo er doceren aan de universiteit en hij werd er zelfs decaan van de Faculteit Wetenschappen. In 1990 maakte Mobutu daar helaas een einde aan, maar Gevaerts bleef met zijn vrouw  Manja Scheuermann actief in de ‘vzw Kisangani’, die ginds allerlei projecten ondersteunt.


De aftakeling van het land was merkbaar aan van alles: geen enkele weg was nog berijdbaar, de bruggen waren vaak niet meer dan een boomstam, het niveau van het middelbaar en van het universitair onderwijs was onvoldoende, het loon van de Congolese professoren was zo laag dat ze zich thuis geen elektriciteit konden veroorloven, zelfs geen fiets konden betalen en kilometers ver te voet kwamen.
En de eeuwige vraag van de mensen was: wanneer komen de Belgen terug? Want hier gaat niets meer goed (p. 79-81).


Gevaerts vertelt hoeveel Congolese studenten hij begeleidde bij hun doctoraat: hij bemiddelde bij universiteiten in België en regelde alles voor hen.  Hij kreeg in Kisangani ook bezoek van Mobutu, aartsbisschop Monsengwo, premier Martens, enkele ministers van ontwikkelingssamenwerking.


We vernemen ook allerlei zaken over de beschermde en toch zeer bedreigde natuurparken, waar in de voorbije twintig jaar meer dan 175 boswachters zijn vermoord (p. 48). Hij zelf verkende vaak de natuur, vond dan onderdak bij missionarissen, deed aan wetenschappelijk onderzoek op akkerbosbouw, apen, kikkers etc. En hij stelde vast dat de ‘brandcultuur’ één van de hoofdoorzaken is voor de verdwijning van het regenwoud (p. 97).


Hij vertelt ook dat Leopold II veel gebouwen gezet heeft met geld uit Congo, dat de Union Minière (nu Umicore) en andere bedrijven er rijk zijn geworden, maar dat Congo aan de Belgische staat veel geld heeft gekost en dat de Belgische regering in 1960 blij was dat ze ervan af was (p. 41). Hopelijk beseft de Congo-commissie dat ook.


En hij zegt ook het volgende: de Congolezen hadden het veel beter vóór 1960 dan nu, deels omdat ze nu met veel meer zijn (102 miljoen t.o. minder dan 20 miljoen in 1960) en massaal naar de steden trekken, terwijl ze tijdens de Belgen in de dorpen moesten blijven om op de velden te werken (p. 42). Hij had er mogen bijzeggen: en omdat de Belgen heel de infrastructuur onderhielden: wegen, scholen, medische centra, openbaar vervoer, bevoorrading.


Hij vertelt ook dat de mensen in en rond Kisangani, de Bakumu, zeer primitief zijn en dat je hen moeilijk kunt overtuigen om op een rationele en meer efficiënte manier aan landbouw te doen. Ze leven van de jacht, de visvangst en de rondtrekkende landbouw, waarbij ze het oerwoud ontbossen door verbranding. Hij probeerde en probeert hen aan te leren hoe ze groenten, dieren en vissen kunnen kweken.


Vanaf 1990 nam het verzet tegen Mobutu toe. In Lubumbashi vielen doden: officieel 1, volgens andere bronnen 60 (p. 93). In Kisangani plunderden en vernielden studenten de winkels. De regering Martens eiste een onafhankelijk onderzoek, waarop Mobutu de Belgische coöperanten naar huis stuurde, dus ook het gezin Gevaerts (p. 93-94).


In 1996-1997 veroverde Laurent-Désiré Kabila de macht, met de hulp van Rwanda en Uganda (p. 103). In 2001 werd hij vermoord. Zijn zoon Joseph nam de macht over tot 2019 (en plunderde het land verder leeg).


In zijn tweede periode in Kisangani was de stad dan ook nog vijf jaar (1998-2004) bezet: de ene helft door Rwandese Tutsi’s, de andere door Oegandezen. Hij werd twee keer aangehouden door de Tutsi’s en moest dan verschijnen voor hun beruchte generaal Laurent Nkunda, op wie hij indruk maakte door zich niet onderdanig te gedragen.
Tussendoor vertelt hij ook van alles over zijn jaren in België, maar dat heeft weinig te maken met zijn jaren in ‘het mooiste land ter wereld’.


Hij eindigt met de vzw Kisangani: die houdt zich bezig met landbouw, visteelt, ondervoede kinderen, kweekprogramma’s voor konijnen en varkens, visvijvers, enkele lagere scholen in en rond de stad. Bewonderenswaardig. Het project krijgt terecht veel steun van allerlei Rotary’s.


Beoordeling

De volgorde in het boek is vaak chaotisch en weinig chronologisch. Het voorwoord van Walter Zinzen is wellicht goedbedoeld, maar beledigend: lang niet alle kolonialen oordelen dat “zwarten niets kunnen en de hele dag op hun luie krent zitten te niksen” (p. 11).


Over Lumumba staat er weinig in: hij was postbeambte in Kisangani, werd daar in 1955 ontvangen bij koning Boudewijn met wie hij een heel gesprek voerde, mocht in 1956 België bezoeken, maar vertoefde dan een jaar in de gevangenis wegens de diefstal (“Lening,” zei hij ) van 126.000 BF uit de kas van het postgebouw. Een kleinigheid vergeleken met de miljoenen die zijn opvolgers zich toeëigenden.


Ik mis ook de gijzeling van de 1.600 Europeanen in 1964 door de Simba’s. Belgische para’s moesten hen bevrijden. Vanaf de zaïrisering  in 1970 ging de stad verder achteruit. Maar de bedoeling van het boek was niet de geschiedenis van Congo te schrijven en ook niet de hele biografie van de auteur.
Hier en daar staan een paar druk- en spelfoutjes.


ISBN 978-94-644-4789-7 | 133 pagina's | Uitgave van Kisangani vzw, Wintershoven | oktober 2021

© Jef Abbeel,  januari 2022, www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

Ik heb geleefd in het mooiste land ter wereld
Biografische schets
Hugo Gevaerts en Roger Huisman


Hugo Gevaerts werd in 1937 geboren in Kisangani, toen Stanleystad, waar zijn vader (°1900) van 1923 tot 1963 actief was in het koloniaal bestuur en in andere functies.


Veruit de meeste Belgen in Congo waren Vlamingen, zeker de paters en de nonnen, maar gans de administratie moest in het Frans verlopen. Zijn vader ergerde zich daar mateloos aan en stelde al zijn verslagen op in het Nederlands. Zoon Hugo was daarin gematigder.
In de jaren 50 was de relatie tussen blanken en zwarten in Congo zeer goed: de blanken leerden de Congolese talen, een Congolees haatte nooit een blanke (p. 23).


In de jaren 80 was dat anders: menig blanke minachtte de Congolezen en leerde hun taal niet.  De auteur uit terecht veel kritiek op Jef Geeraerts, die zich zwaar misdroeg en door zijn boeken een negatief beeld creëerde van de kolonialen en ook van de Congolezen.


De onafhankelijkheid in 1960 verliep niet zonder bloedvergieten: blanken werden verkracht en vermoord, Mobutu pleegde een staatsgreep, Lumumba werd omgebracht (door Congolezen, maar met goedkeuring van Belgen).


De familie Gevaerts woonde lange tijd in Bukavu, waar vader Franz het jezuïetencollege mee vernederlandste: de hoofdvakken werden voortaan in het Nederlands gegeven, de andere in het Frans. De schoolbus was een vrachtwagen. De auteur vertelt over zijn deugnieterijen op het college en over zijn mooie tijd in de Kivu-streek. In de jaren 60 keerde de familie terug naar België, maar in 1980 trok zoon Hugo weer naar Congo, tegen de zin van zijn vader, die zei: “Dat land is om zeep” (p. 37).  Van 1980 tot 1990 mocht Hugo er doceren aan de universiteit en hij werd er zelfs decaan van de Faculteit Wetenschappen. In 1990 maakte Mobutu daar helaas een einde aan, maar Gevaerts bleef met zijn vrouw  Manja Scheuermann actief in de ‘vzw Kisangani’, die ginds allerlei projecten ondersteunt.


De aftakeling van het land was merkbaar aan van alles: geen enkele weg was nog berijdbaar, de bruggen waren vaak niet meer dan een boomstam, het niveau van het middelbaar en van het universitair onderwijs was onvoldoende, het loon van de Congolese professoren was zo laag dat ze zich thuis geen elektriciteit konden veroorloven, zelfs geen fiets konden betalen en kilometers ver te voet kwamen.
En de eeuwige vraag van de mensen was: wanneer komen de Belgen terug? Want hier gaat niets meer goed (p. 79-81).


Gevaerts vertelt hoeveel Congolese studenten hij begeleidde bij hun doctoraat: hij bemiddelde bij universiteiten in België en regelde alles voor hen.  Hij kreeg in Kisangani ook bezoek van Mobutu, aartsbisschop Monsengwo, premier Martens, enkele ministers van ontwikkelingssamenwerking.


We vernemen ook allerlei zaken over de beschermde en toch zeer bedreigde natuurparken, waar in de voorbije twintig jaar meer dan 175 boswachters zijn vermoord (p. 48). Hij zelf verkende vaak de natuur, vond dan onderdak bij missionarissen, deed aan wetenschappelijk onderzoek op akkerbosbouw, apen, kikkers etc. En hij stelde vast dat de ‘brandcultuur’ één van de hoofdoorzaken is voor de verdwijning van het regenwoud (p. 97).


Hij vertelt ook dat Leopold II veel gebouwen gezet heeft met geld uit Congo, dat de Union Minière (nu Umicore) en andere bedrijven er rijk zijn geworden, maar dat Congo aan de Belgische staat veel geld heeft gekost en dat de Belgische regering in 1960 blij was dat ze ervan af was (p. 41). Hopelijk beseft de Congo-commissie dat ook.


En hij zegt ook het volgende: de Congolezen hadden het veel beter vóór 1960 dan nu, deels omdat ze nu met veel meer zijn (102 miljoen t.o. minder dan 20 miljoen in 1960) en massaal naar de steden trekken, terwijl ze tijdens de Belgen in de dorpen moesten blijven om op de velden te werken (p. 42). Hij had er mogen bijzeggen: en omdat de Belgen heel de infrastructuur onderhielden: wegen, scholen, medische centra, openbaar vervoer, bevoorrading.


Hij vertelt ook dat de mensen in en rond Kisangani, de Bakumu, zeer primitief zijn en dat je hen moeilijk kunt overtuigen om op een rationele en meer efficiënte manier aan landbouw te doen. Ze leven van de jacht, de visvangst en de rondtrekkende landbouw, waarbij ze het oerwoud ontbossen door verbranding. Hij probeerde en probeert hen aan te leren hoe ze groenten, dieren en vissen kunnen kweken.


Vanaf 1990 nam het verzet tegen Mobutu toe. In Lubumbashi vielen doden: officieel 1, volgens andere bronnen 60 (p. 93). In Kisangani plunderden en vernielden studenten de winkels. De regering Martens eiste een onafhankelijk onderzoek, waarop Mobutu de Belgische coöperanten naar huis stuurde, dus ook het gezin Gevaerts (p. 93-94).


In 1996-1997 veroverde Laurent-Désiré Kabila de macht, met de hulp van Rwanda en Uganda (p. 103). In 2001 werd hij vermoord. Zijn zoon Joseph nam de macht over tot 2019 (en plunderde het land verder leeg).


In zijn tweede periode in Kisangani was de stad dan ook nog vijf jaar (1998-2004) bezet: de ene helft door Rwandese Tutsi’s, de andere door Oegandezen. Hij werd twee keer aangehouden door de Tutsi’s en moest dan verschijnen voor hun beruchte generaal Laurent Nkunda, op wie hij indruk maakte door zich niet onderdanig te gedragen.
Tussendoor vertelt hij ook van alles over zijn jaren in België, maar dat heeft weinig te maken met zijn jaren in ‘het mooiste land ter wereld’.


Hij eindigt met de vzw Kisangani: die houdt zich bezig met landbouw, visteelt, ondervoede kinderen, kweekprogramma’s voor konijnen en varkens, visvijvers, enkele lagere scholen in en rond de stad. Bewonderenswaardig. Het project krijgt terecht veel steun van allerlei Rotary’s.


Beoordeling

De volgorde in het boek is vaak chaotisch en weinig chronologisch. Het voorwoord van Walter Zinzen is wellicht goedbedoeld, maar beledigend: lang niet alle kolonialen oordelen dat “zwarten niets kunnen en de hele dag op hun luie krent zitten te niksen” (p. 11).


Over Lumumba staat er weinig in: hij was postbeambte in Kisangani, werd daar in 1955 ontvangen bij koning Boudewijn met wie hij een heel gesprek voerde, mocht in 1956 België bezoeken, maar vertoefde dan een jaar in de gevangenis wegens de diefstal (“Lening,” zei hij ) van 126.000 BF uit de kas van het postgebouw. Een kleinigheid vergeleken met de miljoenen die zijn opvolgers zich toeëigenden.


Ik mis ook de gijzeling van de 1.600 Europeanen in 1964 door de Simba’s. Belgische para’s moesten hen bevrijden. Vanaf de zaïrisering  in 1970 ging de stad verder achteruit. Maar de bedoeling van het boek was niet de geschiedenis van Congo te schrijven en ook niet de hele biografie van de auteur.
Hier en daar staan een paar druk- en spelfoutjes.


ISBN 978-94-644-4789-7 | 133 pagina's | Uitgave van Kisangani vzw, Wintershoven | oktober 2021

© Jef Abbeel,  januari 2022, www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER